Geen overlevering van gedetineerden aan EU-lidstaten met beroerde gevangenissen

Contentverzamelaar

Geen overlevering van gedetineerden aan EU-lidstaten met beroerde gevangenissen

Wederzijds vertrouwen in elkaars rechtsstelsels kent grenzen. De tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel moet worden uitgesteld wanneer vanwege de detentie-omstandigheden in de lidstaat die om aanhouding heeft verzocht, een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling. Dit heeft het EU-Hof geantwoord op vragen van Duitse rechters.

Het betreft het arrest van 5 april 2016 van het EU-Hof(Grote Kamer) in de gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU (Aranyosi en Căldăraru).

Het Europese systeem van aanhoudingsbevelen is geregeld in het Kaderbesluit 2002/584. Het Europees aanhoudingsbevel is een rechterlijke beslissing die door een lidstaat wordt uitgevaardigd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere lidstaat van een persoon die gezocht wordt met het oog op strafvervolging of uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf.  Dit systeem is in belangrijke mate gestoeld op het beginsel van wederzijds vertrouwen: zeer uitzonderlijke gevallen daargelaten, is de uitvoerende lidstaat verplicht om de gezochte persoon over te leveren aan de uitvaardigende lidstaat. De uitvoerende lidstaat moet de aanhoudingsbevelen onderzoeken.

De betrokkenen, met de Hongaarse, respectievelijk Roemeense nationaliteit, bevonden zich beide in Duitsland, toen er tegen hen een Europees aanhoudingsbevel werd uitgevaardigd door Hongarije resp. Roemenië (de uitvaardigende autoriteiten). De Hongaar werd verdacht van twee diefstallen in Hongarije, de Roemeen was reeds veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs in Roemenië.  Daar de twee mannen zich in Duitsland bevonden, diende Duitsland (de uitvoerende autoriteit) de aanhoudingsbevelen te onderzoeken.

De Duitse rechter waaraan de zaak werd voorgelegd, had bedenkingen over de omstandigheden in Hongaarse en Roemeense gevangenissen. Hij vroeg de uitvaardigende autoriteiten hoe de omstandigheden waren in de gevangenissen, waar de betrokkenen ondergebracht zouden worden. Er kwam geen duidelijk antwoord vanuit Hongarije of Roemenië. Bovendien waren Hongarije en Roemenië beide veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, omdat de gevangeniscellen te klein en overbevolkt waren. In het geval van Roemenië was bovendien sprake van vieze cellen, zonder verwarming of douche met warm water.

Dit brengt de Duitse rechter ertoe de volgende vragen te stellen aan het Hof van Justitie: Dient het Kaderbesluit zo te worden uitgelegd, dat overlevering ontoelaatbaar is wanneer er aanwijzingen bestaan dat de detentieomstandigheden een inbreuk vormen op de grondrechten? Of dient de uitvoerende lidstaat de beslissing af te laten hangen van garanties met betrekking tot goede detentieomstandigheden? Kunnen deze garanties de vorm krijgen van minimumeisen?

Het EU-Hof antwoordt dat het Kaderbesluit gestoeld is op een hoge mate van wederzijds vertrouwen. Wederzijds vertrouwen houdt in dat de verschillende lidstaten in staat zijn een gelijkwaardige en effectieve bescherming van grondrechten te bieden. Het Kaderbesluit bepaalt dan ook dat uitvoerende lidstaten in beginsel gehoor moeten geven aan een Europees aanhoudingsbevel. Echter, onder buitengewone omstandigheden zijn beperkingen van het beginsel van wederzijds vertrouwen mogelijk. Het Kaderbesluit raakt volgens het EU-Hof niet aan de plicht van lidstaten om de grondrechten te respecteren.

Het verbod op onmenselijke of vernederende staf of behandeling heeft een absoluut karakter en omvat een fundamentele waarde binnen de Unie. De uitvoerende autoriteiten kunnen over indicaties beschikken dat er een reëel gevaar is dat gedetineerden onmenselijk of vernederend behandeld worden in de uitvaardigende lidstaat. In een dergelijk geval dient de uitvoerende autoriteit rekening te houden met de grondrechten wanneer zij over de overlevering van een persoon beslist.

Deze indicaties moeten objectief, betrouwbaar, precies en actueel zijn, zoals uitspraken van internationale rechters, zoals het EHRM, uitspraken van nationale rechters in andere lidstaten of documenten van de Raad van Europa of de VN.

Een dergelijk reëel gevaar leidt op zich nog niet tot de afwijzing van het aanhoudingsbevel. De uitvoerende autoriteiten moeten ook onderzoeken of de betrokken personen in het concrete geval aan een dergelijk gevaar zullen worden blootgesteld. Om dit te kunnen doen, moet de uitvoerende autoriteit de uitvaardigende autoriteit om alle noodzakelijke informatie vragen. Hiervoor mag de uitvoerende autoriteit een termijn stellen.

Wanneer een dergelijk gevaar is vastgesteld, leidt dit nog niet tot de afwijzing van de toepassing van het aanhoudingsbevel, maar slechts tot het uitstel van de toepassing van dit bevel. De uitvoerende lidstaat informeert Eurojust hierover. Wanneer een bepaalde uitvaardigende lidstaat meermalen te maken krijgt met dergelijk uitstel, deelt deze lidstaat dit mee aan de Raad volgens artikel 17 lid 7 van het Kaderbesluit, waarna een beoordeling van de omzetting van het Kaderbesluit in die lidstaat kan volgen, aldus het EU-Hof. Tijdens een dergelijk uitstel dient de uitvoerende lidstaat te beoordelen of de overleveringsprocedure moet worden beëindigd.

Het EU-Hof wijkt hiermee af van de conclusie van AG Bot. Het EU recht, meer specifiek het Kaderbesluit 2002/584 biedt volgens AG Bot geen grond voor Duitsland om de tenuitvoerlegging van de aanhoudingsbevelen te weigeren. AG Bot legt in zijn advies de bal bij Hongarije en Roemenië. Zij moeten, volgens hem, in een dergelijk geval waarin de gevangenissen overbevolkt zijn, zich afvragen of het wel noodzakelijk is een aanhoudingsbevel uit te vaardigen. Wanneer er reeds een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, moeten Hongarije en Roemenië alle maatregelen treffen om in het individuele geval de grondrechten te waarborgen.