Geen psychologische test voor homoseksuele asielzoekers
Nieuwsbericht | 26-01-2018
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 25 januari 2018 in de zaak C-473/16.
In april 2015 heeft een Nigeriaans onderdaan bij de Hongaarse autoriteiten een asielverzoek ingediend waarbij hij stelde te vrezen op grond van zijn homoseksualiteit in zijn land van herkomst te zullen worden vervolgd. Hoewel die autoriteiten van mening waren dat deze persoon geen tegenstrijdige verklaringen had afgelegd, hebben zij dit verzoek afgewezen omdat in het door hen gelaste psychologisch deskundigenonderzoek waarmee werd beoogd inzicht te krijgen in de persoonlijkheid van de asielzoeker, niet werd bevestigd dat deze de aangevoerde seksuele gerichtheid bezat.
De asielzoeker heeft bij de Hongaarse rechterlijke instanties tegen dit besluit beroep ingesteld. Hij voerde daarbij aan dat de psychologische testen van het betreffende onderzoek ernstig inbreuk maakten op zijn grondrechten, terwijl hiermee niet kon worden beoordeeld of hij werkelijk homoseksueel was.
De Szegedi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (bestuurs- en arbeidsrechter Szeged, Hongarije), waarbij dit geding aanhangig is, vraagt het EU-Hof of de Hongaarse autoriteiten hun beoordeling van de verklaringen van een asielzoeker over diens seksuele gerichtheid kunnen baseren op een psychologisch deskundigenonderzoek. Indien het Hof deze eerste vraag ontkennend beantwoordt, wenst de Hongaarse rechterlijke instantie eveneens te vernemen of er andere onderzoeksmethoden bestaan waarmee de nationale autoriteiten kunnen nagaan of de bij een asielaanvraag aangevoerde beweringen over het risico op vervolging wegens seksuele gerichtheid geloofwaardig zijn.
In zijn arrest oordeelt het EU-Hof allereerst dat nationale autoriteiten op grond van de EU-richtlijn 2011/95/EU inzake de voorwaarden voor erkenning als vluchteling in het kader van het onderzoek van een asielaanvraag een deskundigenonderzoek kunnen gelasten opdat beter kan worden vastgesteld welke internationale bescherming de asielzoeker werkelijk nodig heeft. Een eventueel deskundigenonderzoek moet evenwel in overeenstemming zijn met de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten, zoals het recht op eerbiediging van de menselijke waardigheid en het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven.
In deze context kunnen tijdens de beoordeling van de door een asielzoeker afgelegde verklaringen over zijn seksuele gerichtheid bepaalde vormen van deskundigenonderzoek ter toetsing van de in het verzoek aangevoerde feiten en omstandigheden mogelijkerwijs nuttig blijken en uitgevoerd worden zonder dat daardoor inbreuk wordt gemaakt op de grondrechten van deze asielzoeker. Het Hof benadrukt evenwel dat de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties bij de beoordeling van de verklaringen van een asielzoeker omtrent zijn seksuele gerichtheid hun beslissing niet uitsluitend op de conclusies van het deskundigenverslag kunnen baseren en niet aan deze conclusies gebonden zijn.
Het EU-Hof stelt vervolgens vast dat een asielzoeker, ingeval de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van zijn asielverzoek, hem aan een psychologisch deskundigenonderzoek onderwerpen om zijn ware seksuele gerichtheid te beoordelen, zich in omstandigheden bevindt waarin zijn toekomst in hoge mate afhangt van het gevolg dat deze autoriteiten aan het verzoek geven. Indien de asielzoeker weigert om zich aan deze testen te onderwerpen, kan dit bovendien een belangrijk gegeven vormen waarop de nationale autoriteiten zich kunnen baseren om vast te stellen of deze persoon zijn verzoek voldoende heeft onderbouwd.
Zelfs indien de betrokken persoon formeel toestemming moet geven voor de uitvoering van dergelijke testen, doet hij dat dus niet noodzakelijkerwijs vrijwillig, aangezien deze toestemming wordt afgedwongen onder druk van de omstandigheden waarin een asielzoeker zich bevindt. Een psychologisch deskundigenonderzoek om de seksuele gerichtheid van een asielzoeker vast te stellen, maakt in deze omstandigheden inbreuk op het recht van deze persoon op eerbiediging van zijn privéleven.
Het EU-Hof heeft zich tevens uitgesproken over de vraag of het verzamelen van relevante gegevens met het doel te beoordelen of de verzoeker werkelijk behoefte heeft aan internationale bescherming, deze inmenging in het privéleven kan rechtvaardigen. Hieromtrent heeft het Hof benadrukt dat een deskundigenonderzoek slechts is toegestaan indien het is gebaseerd op voldoende betrouwbare methodes. Het is niet aan het Hof om over dit punt uitspraak te doen, ook al hebben de Commissie en meerdere regeringen deze betrouwbaarheid betwist. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat de inmenging van een dergelijk onderzoek in het privéleven zodanig is dat zij niet in verhouding staat tot het doel ervan. Over dit punt merkt het Hof met name op dat een dergelijke inmenging bijzonder ernstig is, want het is de bedoeling zo inzicht te krijgen in de meest intieme aspecten van het leven van de asielzoeker.
Het EU-Hof merkt eveneens op dat ter vaststelling van de seksuele gerichtheid van een asielzoeker ook zonder een psychologisch deskundigenonderzoek kan worden getoetst of de verklaringen van de asielzoeker dienaangaande geloofwaardig zijn. Hieromtrent benadrukt het Hof dat volgens de richtlijn de nationale autoriteiten over bekwame medewerkers moeten beschikken die zich in een situatie waarin de asielzoeker zijn seksuele gerichtheid niet met bewijsstukken heeft onderbouwd, onder andere kunnen baseren op de samenhang en de aannemelijkheid van de door de betrokken persoon afgelegde verklaringen. Bovendien heeft dit deskundigenonderzoek hoogstens een beperkte betrouwbaarheid. Met name in een situatie zoals in deze zaak, waarin de verklaringen van de asielzoeker niet tegenstrijdig zijn, is het daarom twijfelachtig of dit deskundigenonderzoek bruikbaar is om te toetsen of de verklaringen van een asielzoeker geloofwaardig zijn.
In deze omstandigheden oordeelt het Hof dat een psychologisch deskundigenonderzoek ter beoordeling van de seksuele gerichtheid van een asielzoeker niet in overeenstemming is met de in het licht van het Handvest gelezen richtlijn.