Geen versoepeling voor beroep tegen EU-wetgevingshandelingen

Contentverzamelaar

Geen versoepeling voor beroep tegen EU-wetgevingshandelingen

Sinds het verdrag van Lissabon is voor burgers en ondernemingen de mogelijkheid verruimd om beroep in te stellen tegen algemeen verbindende EU-regelingen. Het is voldoende aan te tonen dat iemand rechtstreeks wordt geraakt. Die versoepeling geldt niet voor wetgevingshandelingen. Om daartegen beroep in te stellen is het nog steeds nodig dat iemand rechtstreeks èn individueel geraakt wordt. Dat heeft de Grote Kamer van het EU-Hof bepaald in een geschil tussen Inuit en de EU over de beperking van de handel in zeehondenproducten.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 3 oktober 2013 in de zaak C-583/11 P

Een aantal personen, groepen en ondernemingen was door het Gerecht niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten (PB L 286, blz. 36). Zij waren wel betrokken bij de handel in zeehondenproducten, maar ze konden niet aantonen dat ze individueel geraakt werden door de bepalingen ervan.

Volgens artikel 263, vierde alinea,  EU-Werkingsverdrag kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.

De verordening van de Raad en het Europees Parlement was vastgesteld volgens de medebeslissingsprocedure die gold voor de inwerkingtreding van het Verdag van Lissabon. Dat is een zelfde procedure als de gewone wetgevingsprocedure van het Verdrag van Lissabon, aldus het EU-Hof. De verordening moest daarom worden aangemerkt als een “wetgevingshandeling”.

De vraag was nu of tegen zo’n wetgevingshandeling alleen beroep kan worden ingesteld als je individueel en rechtstreeks geraakt bent. Het Gerecht vond van wel, omdat onder het begrip “regelgevingshandelingen” geen wetgevingshandelingen vielen. Het Gerecht baseerde zich onder meer op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 263, vierde alinea, EU-Werkingsverdrag.

De Inuit meenden dat de verordening onder het versoepelde regime voor “regelgevingshandelingen” viel, waardoor ook personen die alleen maar rechtstreeks geraakt worden beroep kunnen instellen.

Zij legden hun zaak in hoger beroep voor aan het EU-Hof.

Het EU-Hof heeft nu bepaald dat het Gerecht terecht heeft geconcludeerd dat onder het begrip „regelgevingshandelingen” in artikel 263, vierde alinea, VWEU geen wetgevingshandelingen vallen.

Lees hier het persbericht van het EU-Hof