Geen visumvrijheid voor Turkse dienstontvangers

Contentverzamelaar

Geen visumvrijheid voor Turkse dienstontvangers

Het EU-Hof heeft in de zaak Demirkan geoordeeld dat de EU-visumplicht voor Turkse dienstontvangers, zoals toeristen, niet in strijd is met de Associatieovereenkomst EU-Turkije. De zaak Demirkan is een vervolg op de zaak Soysal, waarin het Hof bepaalde dat dienstverrichters visumvrij naar Duitsland mogen reizen. Dit geldt dus niet voor dienstontvangers. De vrijheid om diensten te ontvangen zoals die tussen de lidstaten van de EU geldt, kan volgens het Hof niet zomaar worden doorgetrokken naar de Associatieovereenkomst EU-Turkije.

Het gaat om het arrest van 24 september 2013 in de zaak C-221/11 Demirkan t. Duitsland.

De zaak betreft de invoering van een visumplicht voor Turkse onderdanen door Duitsland in 1980. Later werd deze visumplicht overgenomen door de EU in verordening 539/2001. De vraag is of deze visumplicht in strijd komt met de zogenoemde ‘standstillbepaling’ in artikel 41 van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EU-Turkije. Hierin is bepaald dat geen nieuwe beperkingen worden ingevoerd met betrekking tot het vrij verrichten van diensten. In het arrest Soysal bepaalde het Hof dat dienstverrichters visumvrij naar Duitsland mogen reizen.

Demirkan, die haar stiefvader wilde bezoeken in Duitsland, is van mening dat die visumvrijheid ook moet gelden voor dienstontvangers (passieve vrijheid van dienstverrichting). Binnen de EU (in het kader van artikel 56 EU-Werkingsverdrag) vallen ook dienstontvangers onder het begrip vrij verkeer van diensten. Dit bepaalde het EU-Hof in 1984 in het arrest Luisi en Carbone.

In de uitspraak Demirkan legt het Hof uit waarom de uitleg in het arrest Luisi en Carbone niet kan worden doorgetrokken naar artikel 41 van het Aanvullend Protocol. De associatieovereenkomst dient een economisch doel en het is niet de bedoeling een vrij verkeer van personen in te stellen. Bovendien konden de verdragsluitende partijen niet weten dat later (in 1984) de vrijheid van dienstverrichting uitgelegd zou worden in de zin dat ook dienstenontvangers ervan konden profiteren.