Gewetensbezwaarde VS-militair kan asiel aanvragen in EU

Contentverzamelaar

Gewetensbezwaarde VS-militair kan asiel aanvragen in EU

Ook ondersteunend militair personeel kan asiel aanvragen indien zij dreigen te worden vervolgd of gestraft voor weigering van hun dienstplicht wanneer daarbij oorlogsmisdrijven kunnen worden gepleegd. Dit schrijft AG Sharpston in haar conclusie naar aanleiding van prejudiciële vragen van het Bayerische Verwaltungsgericht München. De handelingen van betrokkenen moeten echter wel een noodzakelijk element vormen van de te plegen oorlogsmisdrijven.

Het gaat om de uitspraak van AG Sharpston van 11 november 2014 in zaak C‑472/13.

Shepherd, onderhoudstechnicus voor Apache-helikopters in het Amerikaanse leger, heeft na een eerdere uitzending naar Irak gewetensbezwaren ontwikkeld tegen de toenemende inzet van Apaches in de oorlog in Irak. Door het gebruik van deze helikopters zou het humanitaire recht geschonden worden. Vanuit zijn functie maakte hij dat mogelijk en daarom is hij, toen hij opnieuw uitgezonden dreigde te worden, gedeserteerd en heeft hij asiel aangevraagd in Duitsland, waar hij gestationeerd was. Kernvraag van deze zaak is of Shepherd op grond van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: „erkenningsrichtlijn”) aangemerkt dient te worden als vluchteling.

De eerste vraag van de Duitse rechter betrof de kwestie of enkel aan gevechten deelnemende militairen in aanmerking kunnen komen voor bescherming op grond van de richtlijn of dat ook militairen wier taken niet bestonden uit deelneming aan gewapend optreden kunnen vallen onder de reikwijdte van artikel 9, lid 2, sub e. Sharpston stelt dat het niet uit maakt wat voor functie iemand heeft vervuld. Volgens haar kan al het militair personeel, met inbegrip van degenen die logistieke ondersteuning bieden, en dus ook helikoptertechnicus Shepherd, onder artikel 9, lid 2, sub e, van de erkenningsrichtlijn vallen. Ook maakt het niet of iemand als vrijwilliger dienst doet of als beroepsmilitair. Het gaat enkel om de vraag of iemand kan aantonen dat hij door het vervullen van militaire dienst betrokken zou raken bij het plegen van een oorlogsmisdrijf. Nu ze in algemene zin aanneemt dat ook technisch en logistiek personeel tot deelneming aan het plegen van oorlogsmisdrijven kunnen worden gebracht, volgt volgens haar de vervolgvraag of het aannemelijk is dat de daden van de betrokken persoon het plegen van oorlogsmisdrijven mogelijk zouden maken. Sharpston betoogt dat dit een erg lastige vraag is, aangezien niet alleen de waarschijnlijkheid van oorlogsmisdaden moet worden ingeschat, maar ook de rol die betrokkene hierin speelt meegewogen moet worden.

Volgens de AG zal het Hof hier geen nadere criteria voor kunnen geven. Ook de kapper op een militaire basis zou in theorie het plegen van oorlogsmisdrijven mogelijk kunnen maken, al is dit volgens haar hoogst onwaarschijnlijk. Volgens Sharpston moeten daarom de nationale autoriteiten onderzoeken of er sprake is van een rechtstreeks verband tussen de daden van de betrokkene en de redelijke waarschijnlijkheid dat oorlogsmisdrijven zouden kunnen worden gepleegd. Ze voegt hier wel aan toe dat de handelingen van betrokkene een noodzakelijk element van de te plegen oorlogsmisdrijven moeten zijn. Een militair valt immers enkel onder het artikel indien hij medeplichtig zou kunnen worden aan het plegen van oorlogsmisdrijven.

Sharpston gaat daarnaast in op het feit er een verband moet zijn tussen de vervolgingsdaden uit artikel 9 van de richtlijn en de in artikel 10 genoemde redenen voor vervolging (bijvoorbeeld politieke overtuiging of ras). Enkel het feit dat iemand vervolgd of bestraft zal worden wegens de weigering de militaire dienst te vervullen is namelijk niet voldoende voor een vluchtelingenstatus. In deze zaak zou er volgens de AG sprake kunnen zijn van vervolging vanwege een politieke overtuiging. Of Shepherd vervolgd zou worden vanwege het behoren tot een bepaalde sociale groep, is volgens Sharpston door het Hof niet te beoordelen. Wel zet ze grote vraagtekens bij deze claim, aangezien Shepherd geen absolute bezwaren heeft tegen militair optreden. Hij heeft enkel bezwaar tegen de oorlog in Irak en de wijze waarop deze werd gevoerd. Ook komt Sharpston tot de conclusie dat een dienstweigeraar slechts in aanmerking kan komen voor de vluchtelingenstatus wanneer hij eerst tevergeefs alle beschikbare procedures voor het aanvragen van de status van gewetensbezwaarde dienstweigeraar heeft uitgeput.