Grensoverschrijdende gezondheidszorg: parlement niet overtuigd door voorstel

Contentverzamelaar

Grensoverschrijdende gezondheidszorg: parlement niet overtuigd door voorstel

De Eerste en Tweede Kamer zijn vooralsnog niet overtuigd van de subsidiariteit en proportionaliteit van het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn betreffende grensoverschrijdende gezondheidszorg. In een brief aan de Commissie schrijven de voorzitters van de Kamers dat het subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel van het Parlement uitgesteld wordt. Er leven nog veel vragen die door de regering adequaat beantwoord moeten worden voordat er kan worden ingestemd.

De Kamers baseren het oordeel met name op het BNC-fiche van 3 september 2008 over het voorstel. Hierin schrijft de regering dat de Commissie onvoldoende aantoont waar de echte
problemen liggen en hoe deze richtlijn de problemen daadwerkelijk zal oplossen. Volgens de regering is het probleem niet zozeer gelegen op het Europese niveau, maar vooral op het niveau van de lidstaten die de jurisprudentie van het EG-Hof van Justitie niet implementeren.

Het Hof van Justitie heeft in de loop der tijd een flink aantal arresten gewezen over grensoverschrijdende gezondheidszorg (zie o.a. de arresten C-120/95 Decker, C-158/96 Kohll, C-368/98 Vanbraekel, C-157/99 Smits en Peerbooms en C-385/99 Müller-Fauré en van Riet). Het Hof heeft bevestigd dat patiënten recht kunnen hebben op vergoeding van medische behandeling in het buitenland. Ondanks deze jurisprudentie is het volgens de Commissie onduidelijk gebleven hoe er nu precies moet worden omgegaan met medische behandelingen over de grens. Met name de belemmeringen op nationaal niveau en de rechtvaardigingen die daarvoor bestaan roepen veel vragen op. Met een richtlijn en een interpretatieve mededeling wil de Commissie rechtszekerheid bieden op dit vlak.

De Kamers erkennen de mogelijkheid dat een optreden van de Gemeenschap op grond van bepalingen in het EG-verdrag het stelsel van gezondheidszorg kan raken. Desondanks wijzen zij op artikel 152, lid 5 EG dat ziet op de nationale bevoegdheid. De parlementariërs zijn er niet van overtuigd dat de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging in het voorstel geëerbiedigd worden. De gevolgen zullen beter in kaart moeten worden gebracht. Als blijkt dat afbreuk wordt gedaan aan de verantwoordelijkheden van de lidstaten, dan achten de Kamers het voorstel niet subsidiair.

Ook over de proportionaliteit is het laatste woord nog niet gesproken. De Commissie heeft onvoldoende cijfers beschikbaar om deugdelijk aan te tonen dat het voorstel proportioneel is. Bovendien lijken de voorstellen verder te gaan dan gezien de jurisprudentie van het Hof van Justitie strikt noodzakelijk is, aldus de Eerste en Tweede Kamer.

Lees hier de volledige tekst van de brief