Hoge Raad legt splitsing energiebedrijven voor aan EU-Hof

Contentverzamelaar

Hoge Raad legt splitsing energiebedrijven voor aan EU-Hof

Het EU-Hof zal zich op verzoek van de Nederlandse Hoge Raad buigen over de vraag of de manier waarop Nederland Europese energierichtlijnen heeft uitgevoerd in overeenstemming is met de EU-verdragen en het EVRM. Het gaat hier om het groepsverbod voor netwerkbeheerders en energiebedrijven, het verbod van nevenactiviteiten en het privatiseringsverbod in de Splitsingswet. Het antwoord van het EU-Hof zal de afloop bepalen van een procedure tussen de energiebedrijven Delta, Eneco en Essent tegen de Staat.

Delta, Eneco en Essent zijn ondernemingen waarvan de aandelen in handen zijn van de overheid (provincies en gemeenten). Zij omvatten niet alleen bedrijven die zich bezig houden met de productie, verkoop en levering van elektriciteit en gas, maar ook distributienetbeheerders, dat wil zeggen bedrijven die regionale elektriciteits- en gasnetwerken beheren waarover de levering aan de klanten plaats vindt. Europese richtlijnen, die zijn verwerkt in Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, schrijven voor dat distributienetbeheerders onafhankelijk moeten zijn ten opzichte van niet met de distributie samenhangende activiteiten, zoals productie, verkoop en levering.
Bij de Wet onafhankelijk netbeheer – beter bekend al de Splitsingswet - zijn in 2006 in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet op het punt van de onafhankelijkheid van de netbeheerder strengere regels opgenomen dan waartoe het Europese recht verplicht. Zo mogen netbeheerders geen deel uitmaken van een groep ondernemingen waartoe ook bedrijven behoren die energie produceren, leveren of daarin handelen (het ‘groepsverbod’). Evenmin mogen zij activiteiten verrichten die strijdig kunnen zijn met het belang van het beheer van het desbetreffend energienet (het ‘verbod van nevenactiviteiten’). Voor de overdracht van aandelen in een netbeheerder moet de minister van Economische Zaken toestemming verlenen. Toestemming mag niet worden verleend indien door de overdracht de aandelen uit handen van de overheid zouden raken (het ‘privatiseringsverbod’). Als gevolg van het groepsverbod zijn Delta, Eneco en Essent genoodzaakt zich zodanig op te splitsen dat de netbeheerder geen onderdeel meer van de groep uitmaakt. De overheid behoudt de aandelen in de netbeheerder.
Delta, Eneco en Essent vinden dat het groepsverbod en het verbod van nevenactiviteiten in strijd zijn met het Europese recht, onder meer het vrije verkeer van kapitaal (art. 63 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, verder VWEU) en de vrijheid van vestiging (art. 49 VWEU), en met de bescherming van eigendom door art. 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij stellen zich onder meer op het standpunt dat de betrokken bepalingen onverbindend zijn.
Volgens art. 345 VWEU laten het VEU (Verdrag betreffende de Europese Unie) en de VWEU de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten onverlet. De Staat vindt dat het privatiseringsverbod zo’n verdragsrechtelijk toegestane regeling van het eigendomsrecht is. Door dit verbod kunnen de aandelen in een netbeheerder geen voorwerp van private investering zijn zodat ten aanzien van die aandelen geen vrij kapitaalverkeer mogelijk is. Daardoor zijn volgens de Staat de verdragsregels met betrekking tot vrij kapitaalverkeer en vrijheid van vestiging niet van toepassing op het groepsverbod en het verbod van nevenactiviteiten, althans kunnen die verboden niet worden getoetst aan die verdragsregels.
Het hof heeft Delta, Eneco en Essent in het gelijk gesteld en het groepsverbod en het verbod van nevenactiviteiten onverbindend verklaard ((LJN BM8496, BM8495, BM8494). De Staat is tegen de arresten van het hof in cassatie opgekomen. De Hoge Raad acht het voor de beslissing in cassatie nodig vragen van uitleg van het Europese recht te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
In de eerste plaats vraagt de Hoge Raad of het privatiseringsverbod een regeling van het eigendomsrecht is als bedoeld in art. 345 VWEU en, als dat zo is, of dat tot gevolg heeft dat de regels met betrekking tot het vrij verkeer van kapitaal niet van toepassing zijn op het groepsverbod en het verbod van nevenactiviteiten, althans dat aan toetsing van die verboden aan de regels met betrekking tot het vrij verkeer van kapitaal niet wordt toegekomen.
Voorts vraagt de Hoge Raad of de doelstellingen die aan de Splitsingswet ten grondslag liggen (waaronder transparantie op de energiemarkt en voorkoming van concurrentieverstoring) als dwingende redenen van algemeen belang een rechtvaardiging kunnen vormen voor een beperking van het vrij verkeer van kapitaal.

 Bron: samenvatting van de uitspraak
Volledige uitspraken: rolnr. 10/03851 LJN BQ9210, 10/03852 LJN BQ9212 en 10/03853 LJN BQ9214