Hoogste rechter niet verplicht twijfels andere rechter over uitleg EU-recht te volgen

Contentverzamelaar

Hoogste rechter niet verplicht twijfels andere rechter over uitleg EU-recht te volgen

Als de Hoge Raad zelf niet twijfelt over de juiste uitleg van EU-regels is hij niet verplicht om antwoorden van het EU-Hof op vragen van een andere rechter af te wachten of zelf vragen te stellen. Dat blijkt uit een uitspraak van het EU-Hof in twee Nederlandse zaken.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 9 september 2015 in de gevoegde zaken C-72/14 en C-197/14, X en Van Dijk.

X en Van Dijk werken op binnenvaartschepen en vallen onder een speciaal verdrag inzake sociale zekerheid, het Rijnvarendenverdrag. De algemene sociale zekerheidsverordening van de EU, destijds Verordening 1408/71, is niet op hen van toepassing. Toch hebben X en Van Dijk een zogenaamde E101-verklaring over hun sociale verzekering gekregen, die enkel in het kader van Verordening 1408/71 kan worden afgegeven.

Dit is voor het Gerechtshof Den Bosch aanleiding om aan het EU-Hof te vragen of die verklaring toch rechtsgevolgen kan hebben voor betrokkenen. De Hoge Raad vindt het echter een duidelijke zaak en oordeelt  al geruime tijd dat dit niet het geval is. Er bestaat met andere woorden geen twijfel voor de Hoge Raad over de juiste uitleg van het Unierecht. Dat betekent dat de Hoge Raad het een zgn. ‘acte clair’ vindt waarover hij geen vragen aan het EU-Hof hoeft te stellen. Het EU-Hof heeft deze situatie al in de jaren tachtig zo beoordeeld in de zaak C-283/81, CILFIT.

Maar omdat hier duidelijk een verschil van inzicht bestaat tussen beide rechters vraagt de Hoge Raad zich af wat hij nu moet doen. De zaak zelf beslissen of wachten op de uitkomst in de andere procedure?

Het Hof overweegt dat uit het arrest CILFIT voortvloeit dat “het uitsluitend aan de nationale instanties waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep staat om, op eigen verantwoordelijkheid en op onafhankelijke wijze, vast te stellen of er sprake is van een act clair” (punt 59). Het Hof oordeelt dat een hoogste rechter zeker de omstandigheid moet betrekken dat een lagere rechter een prejudiciële vraag heeft gesteld die nog steeds bij het Hof aanhangig is. Dit betekent echter niet dat de hoogste rechter geen acte clair kan vaststellen (punt 60). De hoogste rechter hoeft dan ook niet de beantwoording door het Hof van de door de lagere rechter gestelde prejudiciële vraag af te wachten (punt 61).

Het arrest van het EU-Hof is in overeenstemming met het standpunt dat de Nederlandse regering in deze procedure heeft ingebracht.