Horizontale werking van het vrij verkeer van goederen?

Contentverzamelaar

Horizontale werking van het vrij verkeer van goederen?

Het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal vormt een hoeksteen van de Europese Unie. Het is in de eerste plaats aan de lidstaten om deze vrijheden te garanderen. In sommige gevallen is het ook mogelijk voor burgers en bedrijven om de vrij-verkeersregels in te roepen tegen een andere burger of bedrijf: de zogenoemde ‘horizontale werking’. Het EU-Hof heeft dit al erkend in zaken over werknemers, de vestiging van zelfstandigen en ondernemingen en het dienstenverkeer. Advocaat-Generaal Verica Trstenjak beargumenteert dat het ook voor het vrij verkeer van goederen zou moeten gelden.

Het gaat om de conclusie in de zaak C-171/11 Fra.bo SpA v. Deutsche Vereinigung des Gas-und Wasserfaches eV (DVGW). De zaak gaat over een conflict tussen een Italiaanse fabrikant van koperfittingen en een Duitse certificeringsorganisatie. Dat is geen overheidsinstantie, maar een privaatrechtelijke organisatie. Zonder certificaat van deze organisatie wordt de toegang voor producten van het Italiaanse bedrijf tot de Duitse markt  bemoeilijkt. De Duitse organisatie heeft geweigerd om rekening te houden met het door de fabrikant overgelegde onderzoeksrapport van een Italiaans laboratorium, omdat dat niet door haar als testlaboratorium is geaccrediteerd. Dat laboratorium is wel door de bevoegde Italiaanse instanties geaccrediteerd.

Onder verwijzing naar zaken als Bosman, Angonese (vrij verkeer van personen) en Viking (vestiging) beargumenteert de Advocaat-Generaal dat het "nogal onlogisch zou zijn wanneer de mogelijkheid van een rechtstreekse toepasselijkheid van de regels van het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten op collectieve regelingen van niet-publiekrechtelijke aard onder bepaalde voorwaarden wordt aanvaard, maar categorisch wordt afgewezen dat dit het geval kan zijn met het vrij verkeer van goederen en kapitaal.

Als eerste argument noemt de A-G dat de opheffing van de belemmeringen voor het vrije verkeer en het vrij verrichten van diensten tussen de lidstaten in gevaar zou worden gebracht als deze regels niet zouden gelden voor handelingen die niet onder het publiekrecht vallen. Als tweede argument noemt ze het gevaar dat kan optreden als in de ene lidstaat de certificering publiekrechtelijk geregeld is en in de andere privaatrechtelijk, waardoor een verschil in bescherming zou ontstaan.

Een privaatrechtelijke organisatie heeft volgens haar ook mogelijkheden om zich te beroepen op gronden om de belemmering te rechtvaardigen. Naast redenen van algemeen belang (dat blijkbaar ook door bedrijven gediend kan worden) kan een branchevereniging zich volgens Trstenjak ook beroepen op een bijzondere reden van particulier belang, zoals de vrijheid om te ondernemen (artikel 16 van het EU-Handvest Grondrechten).