Jurisprudentie rechtsgrondslagen gewijzigd?

Contentverzamelaar

Jurisprudentie rechtsgrondslagen gewijzigd?

Er moet een nieuwe verordening komen voor een financiële bijdrage van de EG aan een fonds ten behoeve van (Noord-)Ierland. Dat heeft het EG-Hof van Justitie bepaald in een geschil tussen het Europees Parlement en de Raad van de EU. Opmerkelijk is echter de procedure die het Hof hiervoor heeft bedacht: zowel medebeslissing (Raad en EP) als de procedure van eenparigheid van stemmen in de Raad. Op grond van eerdere jurisprudentie werd gedacht dat deze constructie niet mogelijk was.

Het Europees Parlement verzocht het Hof om nietigverklaring van een verordening betreffende een financiële bijdrage van de EG aan het Internationaal Fonds voor Ierland. Dit fonds is in de jaren tachtig in het leven geroepen door Ierland en het Verenigd Koninkrijk om de vrede, stabiliteit en welvaart in het noorden van het Ierse eiland te stimuleren, met het oog op het vredesproces.

De EG draagt ook bij aan dit fonds en doet dit op basis van artikel 308 EG. Deze bepaling bevat een bevoegdheid voor onvoorziene gevallen. Het EP was het hier niet mee eens omdat volgens het EP artikel 159, lid 3, EG, een meer passende rechtsgrondslag is. Op grond hiervan kunnen maatregelen worden vastgesteld in het kader van de economische en sociale cohesie buiten de structuurfondsen om. Achterliggende reden is dat het EP volgens dat artikel medebeslissingsrecht heeft, en onder de procedure van artikel 308 EG enkel wordt geraadpleegd.

Het Hof oordeelt dat deze financiële bijdrage behoort tot de maatregelen die bedoeld worden in artikel 159 EG. Echter, dit artikel strekt zich enkel uit tot autonome maatregelen van de EG. Het Internationaal fonds voor Ierland staat hier voor een deel los van. Voor dat gedeelte vormt artikel 159 EG geen toereikende rechtsgrondslag.

De verordening moet dus opnieuw worden vastgesteld. In dit verband overweegt  het Hof dat dit kan gebeuren met inachtneming van de wetgevingsprocedures van beide artikelen, dus zowel de medebeslissingsprocedure van artikel 251 EG als de procedure van eenparigheid van stemmen in de Raad.

Echter,  op basis van eerdere jurisprudentie van het Hof over dit onderwerp werd aangenomen dat sprake is van onverenigbare rechtsgrondslagen als in een combinatie met de medebeslissingsprocedure verschillende regels voor de stemming in de Raad toepasselijk zouden zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de Raad op basis van de ene rechtsgrondslag met eenparigheid van stemmen zou moeten beslissen, terwijl hij op basis van de andere rechtsgrondslag met gekwalificeerde meerderheid van stemmen beslist. Het Hof heeft deze rechtspraak ontwikkeld met het oog op de handhaving van het institutionele evenwicht. Amendementen van het EP worden immers gemakkelijker aanvaard door de Raad wanneer besluitvorming niet met unanimiteit plaatsvindt.

De ICER-handleiding “rechtsgrondslagen van EU-besluiten” gaat op dit onderwerp uitgebreid in (punten 44-49).

Of sprake is van een andere koers van het Hof blijkt niet duidelijk uit dit arrest.