Kabinetsreactie op EP-voorstel aanpassing Statuut EU-Ombudsman

Contentverzamelaar

Kabinetsreactie op EP-voorstel aanpassing Statuut EU-Ombudsman

Het Europees Parlement stelt voor het Statuut van de Europese Ombudsman aan te passen. Het kabinet verwelkomt een aantal voorgestelde wijzigingen van het Statuut. Maar net als de Europese Commissie kan het een aantal andere wijzigingen niet steunen.

Aanleiding

Het Europees Parlement heeft op 12 februari 2019 een ontwerpverordening vastgesteld inzake het Statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt. Het bestaande Statuut wordt ingetrokken. Lees hier de ontwerpverordening.

De EU-Ombudsman, momenteel Emily O’Reilly, helpt conform artikel 228 van het EU-Werkingsverdrag met het aan het licht brengen van wanbeheer bij de activiteiten van de instellingen, organen en instanties van de Unie. Ook kan de EU-Ombudsman aanbevelingen doen om het wanbeheer te beëindigen. De algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de EU-Ombudsman zijn nader uitgewerkt in het Statuut van de Europese Ombudsman. Op grond van artikel 228, lid 4 van het EU-Werkingsverdrag kan het Statuut volgens een bijzondere wetgevingsprocedure worden gewijzigd. Hiertoe dient het Europees Parlement op eigen initiatief een wijziging van het Statuut voor te stellen, waarna de Europese Commissie hierover om advies wordt gevraagd. Vervolgens moet de Raad van de EU de voorgestelde wijzigingen goedkeuren.

Naar aanleiding van de ontwerpverordening van het Europees Parlement heeft de Europese Commissie op 31 oktober 2019 haar advies over het voorstel uitgebracht (zie hier het advies van de Commissie). In een Kamerbrief van 18 juni 2020 geeft het kabinet een reactie op de ontwerpverordening en het advies van de Commissie (zie hier de Kamerbrief). De belangrijkste wijzigingen uit het voorstel van het Europees Parlement, het advies van de Europese Commissie en de kabinetsreactie worden nader besproken.

Ontwerpverordening, advies Europese Commissie en kabinetsreactie

Verlenging termijnen

Ten eerste wordt in de ontwerpverordening voorgesteld om bepaalde in het statuut opgenomen termijnen te verlengen. Zo stelt het Europees Parlement voor om de termijn van twee jaar waarbinnen een klacht bij de EU-Ombudsman kan worden ingediend te verlengen naar drie jaar. Daarnaast wordt voorgesteld de mogelijkheid open te houden om de reactietermijn van de betrokken instelling, instantie of orgaan op de uitkomst van een onderzoek van de EU-Ombudsman te verlengen met twee maanden. De Commissie kan zich niet vinden in de verlenging van de termijn om een klacht in te dienen tot drie jaar, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de huidige termijn van twee jaar tot problemen leidt. Wel steunt de Commissie de mogelijke verlenging van de reactietermijn met twee maanden en merkt de Commissie op dat dit voorstel aansluit bij de huidige praktijk. Ook het kabinet heeft aangegeven de voorgestelde wijziging tot verlenging van de reactietermijn met twee maanden te steunen, hoewel de instellingen, organen en instanties van de Unie worden aangespoord zo spoedig mogelijk op de aanbevelingen van de EU-Ombudsman te reageren. Het kabinet neemt in de brief geen standpunt in over de voorgestelde verlenging van de klachttermijn.

Uitbreiding bevoegdheden EU-Ombudsman

Ten tweede worden in de ontwerpverordening verschillende wijzigingen voorgesteld die de bevoegdheden van de EU-Ombudsman zouden uitbreiden. Zo geeft de ontwerpverordening de bevoegdheid aan de EU-Ombudsman om onderzoek te doen naar de bestaande procedures en de wijze van behandeling van klachten van de instellingen, organen en instanties inzake intimidatie. Ook wordt in de ontwerpverordening voorgesteld dat de EU-Ombudsman een regelmatige beoordeling zou moeten uitvoeren van de beleidsmaatregelen en procedures binnen de instellingen, organen en agentschappen met betrekking tot klokkenluiders. Tot slot zou de EU-Ombudsman de bevoegdheid krijgen op eigen initiatief strategisch onderzoek uit te voeren naar zaken van wanbeheer en best practices van goed bestuur binnen de Unie te onderzoeken.

De Commissie is kritisch over de uitbreiding van bevoegdheden inzake onderzoek naar intimidatie en klokkenluiders, aangezien deze bevoegdheden volgens de Commissie niet vallen binnen het mandaat van de EU-Ombudsman zoals neergelegd in artikel 228(1) van het EU-Werkingsverdrag. Het mandaat van de EU-Ombudsman omvat immers het onderzoeken van mogelijke gevallen van wanbeheer, naar aanleiding van een klacht of op eigen initiatief, maar niet de evaluatie van beleid en procedures in het algemeen. Bovendien zou door deze wijzigingen een ongewenste samenloop ontstaan met bepalingen en procedures uit het Ambtenarenstatuut. Wel kan de Commissie de mogelijkheid voor de EU-Ombudsman om op eigen initiatief strategisch onderzoek te ondernemen ondersteunen, mits de EU-Ombudsman binnen de grenzen van zijn mandaat van onderzoek naar wanbeheer blijft handelen. In de kabinetsreactie sluit het kabinet zich aan bij deze kritiek van de Commissie en geeft het kabinet aan terughoudend te zijn om de bevoegdheden van de EU-Ombudsman uit te breiden met structurele of periodieke onderzoeken. Wel is het kabinet positief over de voorgestelde uitbreiding van bevoegdheden zodat de EU-Ombudsman op eigen initiatief strategisch onderzoek kan starten naar zaken van wanbeheer.  

Het horen van ambtenaren

Ten derde bevat de ontwerpverordening wijzigingen in de bepalingen omtrent het horen van ambtenaren. Voorgesteld wordt in het Statuut op te nemen dat de omstandigheid dat vertrouwelijke informatie door ambtenaren niet met de EU-Ombudsman gedeeld mag worden, niet geïnterpreteerd mag worden als het verbergen van relevante informatie voor het onderzoek. De Commissie is kritisch over deze passage en merkt op dat het ambtsgeheim op grond van het Ambtenarenstatuut ook blijft gelden wanneer ambtenaren gehoord worden in het kader van een onderzoek van de EU-Ombudsman. Daarnaast moet volgens de Commissie worden verduidelijkt dat de ambtenaren niet op persoonlijke titel kunnen worden opgeroepen om te getuigen. Het kabinet merkt op dat hoewel het wenselijk is om zo veel mogelijk relevante informatie met de EU-Ombudsman te delen, hierbij wel de vertrouwelijkheid van informatie gewaarborgd dient te worden.

Toegang tot documenten

Ten vierde wordt in de ontwerpverordening een zogenaamde “fast-track procedure” voorgesteld met betrekking tot klachten over de toegang tot documenten. Dit houdt in dat de instellingen naar aanleiding van een aanbeveling over een klacht over het recht op toegang tot documenten moet reageren binnen de termijnen van verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (hierna: de Eurowob). Dit wordt de fast-track procedure genoemd, omdat de instelling op grond van artikel 228 van het EU-Werkingsverdrag normaal gesproken drie maanden de tijd heeft om op een aanbeveling te reageren. Daarbij wordt voorgesteld dat wanneer de aanbeveling van de EU-Ombudsman om toegang tot documenten te verlenen niet wordt opgevolgd, de instelling deze weigering naar behoren dient te motiveren. Ook moet de klager geïnformeerd worden over de beschikbare rechtsmiddelen, zoals een procedure bij het EU-Hof.

De Commissie heeft in haar advies laten weten de wijziging van de reactietermijn problematisch te vinden, aangezien het hanteren van een kortere reactietermijn in strijd met artikel 228 van het EU-Werkingsverdrag zou zijn. Ook merkt de Commissie op dat de voorgestelde bepaling lijkt te vereisen dat de instelling een nieuw besluit neemt naar aanleiding van een aanbeveling van de EU-Ombudsman. Dit is echter niet in lijn met de procedure zoals omschreven in artikel 228 van het EU-Werkingsverdrag. Door dit nieuwe besluit zouden er bovendien nieuwe termijnen gaan lopen voor eventueel beroep bij het EU-Hof. Dit is niet verenigbaar met artikel 2(6) van het Statuut Ombudsman, waarin is opgenomen dat bij de EU-Ombudsman ingediende klachten geen invloed hebben op de termijnen voor het instellen van procedures het EU-Hof. Het kabinet deelt deze analyse van de Commissie.

Aanvullende eisen voor kandidaten

Ten vijfde stelt het Europees Parlement aanpassingen voor in de voorwaarden voor benoeming van de EU-Ombudsman, zoals het aanvullende vereiste dat de EU-Ombudsman geen lid is geweest van een regering van een lidstaat gedurende de voorgaande drie jaar. Ook wordt voorgesteld dat de EU-Ombudsman zowel moet voldoen aan de vereisten voor uitoefening van een functie in de rechterlijke macht als moet beschikken over ervaring en competentie voor de taken van EU-Ombudsman. In het huidige Statuut volstaat het om te voldoen aan één van beide vereisten. De Commissie oordeelt hierover in haar advies dat deze aanvullende eisen niet proportioneel lijken te zijn. Daarbij merkt de Commissie op dat de eis dat kandidaten geen lid mogen zijn geweest van een regering van een lidstaat gedurende de voorgaande drie jaar niet geldt voor kandidaten voor rechters van het EU-Hof. Het tegengaan van belangenverstrengeling kan volgens de Commissie op minder vergaande manieren bereikt worden. Het kabinet benadrukt dat het noodzakelijk is enige flexibiliteit te behouden bij de selectie van kandidaten, waardoor de aanvullende criteria nadelig kunnen werken.

Diversen

Tot slot worden in diverse bepalingen wijzigingen voorgesteld, zoals de mogelijkheid voor de EU-Ombudsman om op eigen initiatief of op uitnodiging voor het Europees Parlement te verschijnen. Ook wordt voorgesteld dat het rapport dat de EU-Ombudsman jaarlijks naar het Europees Parlement stuurt een beoordeling bevat van de naleving van de aanbevelingen van de EU-Ombudsman en een beoordeling van de toereikendheid van de middelen die de EU-Ombudsman heeft om haar taken uit te voeren. De Commissie en het kabinet hebben geen bezwaren tegen deze voorgestelde bepalingen.

Verloop procedure

Op 29 mei 2020 is de ontwerpverordening in de Raadswerkgroep Algemene Zaken besproken. In deze Raadswerkgroep heeft het Kroatische Voorzitterschap aangekondigd dat zij formeel de consultaties wil starten met het Europees Parlement. Om deze gesprekken te starten zal het Raadsmandaat vastgesteld moeten worden. Uiteindelijk zal de Raad op grond van artikel 238, lid 2 van het EU-Werkingsverdrag met verzwaarde gekwalificeerde meerderheid over de ontwerpverordening van het Europees Parlement dienen te beslissen.