Kruisbestuiving tussen Mensenrechtenhof en EG-Hof leidt tot convergentie van rechtsordes

Contentverzamelaar

Kruisbestuiving tussen Mensenrechtenhof en EG-Hof leidt tot convergentie van rechtsordes

De hoven in Straatsburg en Luxemburg werken nauw samen. Zij houden over en weer nauwlettend in de gaten hoe de ander denkt, en bouwen zelf op hun beurt daarop voort. In een boeiend overzicht van deze “jurisprudentiële dialoog” geeft president Costa van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zijn visie op de interactie tussen het EVRM en het EU-recht.

In zijn lezing voor het King’s College op 7 oktober 2008 gaat President Jean Paul Costa van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg in op de grondrechtenbescherming op het gebied van het EU-recht.

Allereerst schetst hij de ontwikkeling van de bescherming van de grondrechten onder het gemeenschapsrecht en de toepassing van het EVRM door het EG-Hof. Hij gaat daarbij onder meer in op de ‘landmark judgment’ in de zaak Kadi en bespreekt enkele bijzonderheden van dat arrest. Daarin vernietigde het EG-Hof de plaatsing van enkele personen die beschuldigd worden van terrorisme op een EU-lijst voor de bevriezing van tegoeden. Dit ondanks een daartoe strekkende resolutie van de VN-Veiligheidsraad.
Hij concludeert dat het EG-Hof tegenwoordig een belangrijke rol speelt bij de bescherming van de grondrechten in het Europese recht. Eerbieding van mensenrechten is nu een voorwaarde voor de rechtmatigheid van EU-handelingen. Deze benadering noemt hij volkomen consistent met de noodzakelijke complementariteit van de twee stelsels. In dit verband kan de betekenis van het Handvest van de Grondrechten van de EU niet worden onderschat. “We kijken in Straatsburg uit naar de dag waarop het Handvest juridisch bindend zal worden.”

Vervolgens gaat hij in op het toezicht op EU-handelingen door het Straatsburgse Hof. Hoewel de EU geen partij is bij het EVRM, worden klachten over de schending van grondrechten door de EU niet buiten behandeling gelaten door het Straatsburgse Hof. De lidstaten van de EU, die alle partij zijn bij het EVRM, houden namelijk een bijzondere verantwoordelijkheid voor de eerbiediging van de grondrechten als zij bevoegdheden overdragen aan een internationale of supranationale organisatie. Daarbij neemt het Straatsburgse Hof wel in aanmerking dat binnen de EU in het algemeen sprake is van een “gelijkwaardige bescherming” van grondrechten. Veel klachten stuiten daarop af. Waar die gelijkwaardige bescherming niet mogelijk is, neemt het Straatsburgse Hof zijn verantwoordelijkheid, zo bleek in de zaak Matthews (1999).
Tegelijk vermijdt het Straatsburgse Hof in zijn rechtspraak uiteenlopende interpretaties in gelijksoortige gevallen en reikt het burgers zelfs een helpende hand bij tekortschietende implementatie van EU-recht door de lidstaten.

In het derde deel van zijn betoog schetst hij hoe het Straatsburgse Hof gebruik gemaakt heeft van de jurisprudentie van het EG-Hof en van het EU-recht bij de uitleg van het EVRM. Deze interactie kwam onder meer tot uiting in zaken over gelijke behandeling van transseksuelen. In de Goodwin-zaak (2002) steunde het Straatsburgse Hof op de eerdere rechtspraak van het EG-Hof met betrekking tot transseksuelen en verwees het zelfs naar het Handvest van de Grondrechten van de EU. Vervolgens leunde het EG-Hof weer op de Goodwin-zaak in een zaak over het recht op nabestaandenpensioen voor transseksuelen.
De manier waarop het EG-Hof eerder de verschillende wettelijke pensioenleeftijden voor mannen en vrouwen in sommige lidstaten van de EU gerechtvaardigd had, was voor het Straatsburgse Hof in de zaak Stec en anderen (2006) aanleiding geen schending van het discriminatieverbod aan te nemen, gelet op de “strong persuasive value of the European Court of Justice’s finding on this point”.

Tot slot schetst de President de voordelen van de beoogde toetreding van de EU tot het EVRM, die mogelijk gemaakt wordt door het Verdrag van Lissabon. Toetreding zal het controle-mechanisme op de naleving van de grondrechten volledig maken. Burgers zullen voortaan een klacht kunnen indienen tegen de EU. Ze hoeven dat dan niet meer tegen alle lidstaten of een groep lidstaten te doen. Toetreding zal synergie voortbrengen, de banden tussen de beide Europa’s verstevigen en de samenwerking van het Straatsburgse Hof in de opbouw van een single European judicial space of fundamental rights versterken. De incorporatie van het EU-Handvest van de Grondrechten in het EU-Verdrag en de toetreding tot het EVRM zijn geen alternatieve oplossingen. Het zijn complementaire stappen op weg naar een volledige eerbiediging van de grondrechten door de EU, zoals bij voortduring uitgedragen door de Raad van Europa en de opstellers van het EU-Handvest.

Tot de toetreding blijven formele regels voor de verhouding tussen de beide Hoven ontbreken en behouden zij een bijzondere verantwoordelijkheid voor het vermijden van conflicten. Ook op praktisch niveau wordt daarvoor gezorgd. Beide Hoven ontmoeten elkaar regelmatig en bespreken dan onderwerpen van wederzijds belang.