Leges voor verblijfsvergunning derdelanders te hoog

Contentverzamelaar

Leges voor verblijfsvergunning derdelanders te hoog

Het EU-Hof heeft geoordeeld dat Nederland “overdreven en onevenredig hoge leges” vraagt van derdelanders met status langdurig ingezeten. Nederland handelt daarmee in strijd met de richtlijn derdelanders met de status van langdurig ingezetenen.

Dit heeft het EU-Hof vastgesteld in de zaak C-508/10, Europese Commissie/Nederland.

Derdelanders met status langdurig ingezeten (met uitzondering van Turken) kunnen voor henzelf en hun gezinsleden een verblijfsvergunning aanvragen op grond van de Europese richtlijn derdelanders met de status van langdurig ingezetenen (richtlijn 2003/109). De leges voor de afgifte van een verblijfsvergunning varieert van 188 EUR tot 830 EUR. De Europese Commissie vond deze leges te hoog en is een infractieprocedure tegen Nederland begonnen.

Volgens het EU-Hof hebben lidstaten veel ruimte om zelf te bepalen hoeveel geld het vraagt voor de afgifte van een verblijfsvergunning. Maar die ruimte is niet onbeperkt. De Nederlandse leges zijn zo hoog dat derdelanders die niet voldoende financiële middelen hebben worden afgeschrikt een verblijfsvergunning aan te vragen op grond van hun rechten onder richtlijn 2003/109. De leges ondermijnen daarmee volgens het EU-Hof het doel van de richtlijn.

Het EU-Hof heeft geen bezwaar tegen het variëren van de leges afhankelijk van het type verblijfsvergunning. Maar het valt over het feit dat het laagste bedrag (188 EUR) zeven maal hoger is dan het bedrag dat voor het verkrijgen van een nationale identiteitskaart moet worden betaald. Volgens het EU-Hof zijn de leges daarmee ook onredelijk.

Het EU-Hof concludeert dat Nederland “overdreven en onevenredig hoge leges” vraagt en veroordeelt Nederland wegens strijd met richtlijn 2003/109.