Minister de Jonge stuurt brief over implementatie van het Didam-arrest in beleid

Contentverzamelaar

Minister de Jonge stuurt brief over implementatie van het Didam-arrest in beleid

Naar aanleiding van het Didam arrest van de Hoge Raad over het bieden van gelijke kansen bij gronduitgifte, schetst de brief een beleidslijn die door overheidsinstanties die onroerende zaken verkopen kan worden aangehouden om meer transparantie en gelijkere kansen bij de verkoop van onroerende zaken te bewerkstelligen, hetgeen volgens het arrest noodzakelijk is. Een één-op-één selectie is niet langer zondermeer mogelijk. Ook geeft de brief aan dat ten gevolge van het arrest openbare selectie het uitgangspunt is, waarbij het overheidslichaam criteria moet opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd.

Het gaat om een brief van Minister de Jonge van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening die naar gemeenten is verstuurd op 24 juni 2022.

In november 2021 wees de Hoge Raad het zogenaamde Didam-arrest. Het arrest werpt een ander licht dan gebruikelijk was op de eisen die worden gesteld aan het privaatrechtelijk handelen van overheden bij onroerend goed transacties. Er is daardoor onduidelijkheid ontstaan, met name bij veel gemeenten maar ook bij marktpartijen en woningbouwcorporaties, onder meer over de gevolgen voor reeds gesloten overeenkomsten en lopende onderhandelingen. Maar ook over de vraag in welke gevallen één-op-één selectie nog mogelijk is.

Om een deel van de ontstane onduidelijkheid weg te nemen is er eerder door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties een (juridische) factsheet gepubliceerd, met vragen en antwoorden over dit arrest (zie ook dit ECER-bericht). In de brief van 24 juni geeft de Minister aan dat er buiten deze factsheet behoefte is aan nadere duiding en praktische handvatten bij het invulling geven aan het arrest in het beleid. De Minister kondigt aan om later nog te komen met een handreiking. Vooruitlopend daarop informeert de Minister met deze brief al nader over hoe het Didam arrest kan worden geïmplementeerd in het beleid.

De brief bevat een beschrijving van de gevolgen van het Didam-arrest en geeft onder meer aan waar overheidsinstanties die onroerende zaken verkopen bijvoorbeeld nog beleidsvrijheid hebben of juist welke aandachtpunten in acht moeten worden genomen bij dergelijke verkoop. Ook wordt beschreven welke aandachtspunten bijvoorbeeld spelen bij (al dan niet noodzakelijke) aanpassing van het eigen selectie-, gunnings- en/of grondbeleid. De brief merkt op dat het arrest niet ziet op de (Europese) aanbestedingsregels of de regels ter voorkoming van staatssteun en dat het arrest geen wijziging brengt in het feit dat een zuivere gronduitgifte niet aanbestedingsplichtig is onder Aanbestedingswet 2012 en de EU-richtlijnen.

De brief gaat eveneens in op het feit dat het in bepaalde gevallen wenselijk is om te kunnen werken met (een) preferente partner(s). Hieraan blijkt in de praktijk van gebiedsontwikkeling bijvoorbeeld behoefte om een partij, zoals een woningbouwcorporatie, die (mede) een rol heeft bij de uitvoering van publieke taken, te kunnen betrekken. En dergelijke partij is vanwege een aan hem opgedragen (wettelijke) taak en eerder opgedane ervaring een serieuze gegadigde. De brief vermeldt dat de uitkomst van een eventuele selectieprocedure dan vaak op voorhand vast staat maar dat voorkomen moet worden dat favoritisme en een gebrek aan mededinging ontstaat.

Tot slot vermeldt de brief dat de minister - in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Vereniging van Grondbedrijven en NEPROM - zal komen met een praktische handreiking waarin nader wordt beschreven hoe invulling kan worden gegeven aan het Didam-arrest. Daarbij zal ook aandacht worden gegeven aan hoe vertraging bij bestaande procedures zo veel mogelijk voorkomen kan worden en worden handvatten gegeven voor het aanpassen van beleid.

Meer informatie:

Rijksoverheid- documenten-brieven
PIANOo: samenvatting uitspraak Hoge Raad
ECER-dossier: Aanbesteden
ECER-dossier: Staatssteun
ECER-dossier: Dienstenrichtlijn
ECER-EU-essentieel: Gelijkheidsbeginsel