Morbide obesitas kan een „handicap” zijn voor de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep.

Contentverzamelaar

Morbide obesitas kan een „handicap” zijn voor de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep.

Hoewel er geen algemeen beginsel van Unierecht is dat discriminatie op grond van zwaarlijvigheid als zodanig verbiedt, kan zwaarlijvigheid onder het begrip „handicap” worden geschaard wanneer deze zo ernstig is dat niet op gelijke voet met andere werknemers ten volle aan het beroepsleven kan worden deelgenomen. Dat adviseert advocaat-generaal Jääskinen het EU-Hof in een Deense zaak.

Het gaat om de conclusie van de advocaat-generaal Jääskinen van 17 juli 2014 in zaak C-354/13, FOA, handelend namens Karsten Kaltoft / Kommunernes Landsforening (KL), handelend namens de gemeente Billund

Ter bevordering van het beginsel van gelijke behandeling schept de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep een algemeen kader voor de bestrijding van discriminatie in arbeid en beroep. Krachtens deze richtlijn is discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verboden. Daarnaast wordt in een aantal artikelen van de Verdragen en het Handvest van de grondrechten ingegaan op discriminatie en handicaps. Meer bepaald verbiedt artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie „iedere discriminatie, met name op grond van [...] handicap”. Geen van deze bepalingen verwijst uitdrukkelijk naar zwaarlijvigheid.

Karsten Kaltoft was 15 jaar lang bij de gemeente Billund in Denemarken in dienst als kinderoppas die wordt ingehuurd om in zijn eigen huis op andermans kinderen op te passen, toen zijn dienstverband op 22 november 2010 werd beëindigd. Als reden voor zijn ontslag werd opgegeven dat er minder kinderen waren, maar er werd geen expliciete reden genoemd waarom Kaltoft was uitgekozen. Kaltoft heeft gedurende zijn dienstverband nooit minder dan 160 kg gewogen, zodat hij met een BMI van 54 als zwaarlijvig werd aangemerkt. Hoewel Kaltoft’s zwaarlijvigheid tijdens de formele ontslaghoorzitting was besproken, verschillen partijen van mening over hoe die gespreksthema is geworden en ontkent de gemeente dat die een van de redenen voor zijn ontslag is. Kaltoft stelt echter dat zijn ontslag is terug te voeren op onrechtmatige discriminatie wegens zijn gewicht, en heeft zich tot de Deense rechtbank gewend met een vordering tot schadevergoeding wegens deze discriminatie.

Retten i Kolding (rechtbank van Kolding, Denemarken), die van Kaltoft’s vordering kennis heeft genomen, heeft het Hof van Justitie verzocht om te verduidelijken of het Unierecht, met name het Verdrag en het Handvest, een op zichzelf staand verbod van discriminatie op grond van zwaarlijvigheid omvat. Subsidiair vraagt de rechtbank of zwaarlijvigheid kan worden aangemerkt als een handicap, zodat deze binnen de werkingssfeer van de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep kan vallen.

In zijn conclusie wijst advocaat-generaal Niilo Jääskinen erop dat geen van de artikelen van het Verdrag of het Handvest uitdrukkelijk naar zwaarlijvigheid als verboden discriminatiegrond verwijst. Een dergelijk verbod zou dus enkel als onderdeel van een algemeen verbod op ieder type discriminatie op de arbeidsmarkt kunnen bestaan, ontleend aan de open formulering van artikel 21 van het Handvest. Het Handvest bindt de lidstaten echter alleen wanneer zij het Unierecht uitvoeren, en er is geen aanwijzing dat Denemarken enige bepaling van Unierecht ter ondersteuning van een algemeen discriminatieverbod op de arbeidsmarkt ten uitvoer aan het brengen was. De advocaat-generaal benadrukt dat wetgevingshandelingen van de Unie waarbij discriminatoir gedrag wordt verboden, gericht zijn op specifieke discriminatiegronden binnen welomschreven gebieden, in plaats van discriminatie in algemene termen te verbieden. Advocaat-generaal Jääskinen komt daarom tot de conclusie dat er geen algemeen, op zichzelf staand verbod van discriminatie op grond van zwaarlijvigheid binnen het Unierecht bestaat.

Ten aanzien van de vraag of zwaarlijvigheid kan worden aangemerkt als „handicap” onder de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep wijst de advocaat-generaal erop dat het begrip handicap weliswaar niet is gedefinieerd in de richtlijn, maar dat het Hof reeds heeft bepaald dat een „handicap” in dit verband verwijst naar beperkingen die het gevolg zijn van langdurige lichamelijke, geestelijke of psychische aandoeningen die in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten dat de betrokkene ten volle en effectief aan het beroepsleven deelneemt op voet van gelijkheid met andere werknemers. Hoewel dus niet elke aandoening onder dit begrip handicap zou vallen, kunnen sommige aandoeningen, wanneer zij medisch gediagnosticeerd zijn en leiden tot langdurige beperkingen, als handicap worden aangemerkt voor de doelstellingen van de richtlijn.

Advocaat-generaal Jääskinen onderstreept dat handicaps het gevolg zijn van de interactie tussen personen met aandoeningen en gedrags- en milieudrempels die verhinderen dat zij ten volle en effectief aan het beroepsleven kunnen deelnemen. Aangezien de doelstelling van de richtlijn is om alle vormen van discriminatie op grond van handicap te bestrijden, hoeft er geen verband te bestaan tussen het betrokken werk en de in geding zijnde handicap. Ook als een kwaal het vermogen van die persoon om het specifieke werk te verrichten niet aantast, kan deze nog steeds verhinderen dat ten volle en effectief en op gelijke voet met anderen wordt geparticipeerd. Er kunnen langdurige fysieke, mentale of psychologische aandoeningen zijn die het niet onmogelijk maken bepaald werk te verrichten, maar die het verrichten van dat werk of de beroepsparticipatie objectief moeilijker en veeleisender maken. Typische voorbeelden zijn handicaps die de mobiliteit ernstig aantasten of de zintuigen sterk beperken zoals het zien of het horen. Het hoeft dus niet zo te zijn dat Kaltoft zijn werk als kinderoppas bij de gemeente Billund onmogelijk kan verrichten, voordat hij zich op de door de richtlijn geboden bescherming tegen discriminatie op grond van handicap kan beroepen.

De advocaat-generaal licht toe dat er weliswaar geen verplichting is om een persoon in dienst te houden die onbekwaam is om de wezenlijke taken in een functie te verrichten, maar dat redelijke maatregelen moeten worden genomen om de gehandicapte tegemoet te komen, tenzij dit een onredelijke belasting voor de werkgever zou betekenen.

Advocaat-generaal Jääskinen meent dat wanneer zwaarlijvigheid een zodanig punt heeft bereikt dat dit deelname aan het beroepsleven duidelijk verhindert, dit een handicap is. Volgens hem zou alleen extreme, ernstige of morbide obesitas, dat wil zeggen een BMI van meer dan 40, kunnen volstaan om tot beperkingen te leiden, zoals mobiliteits-, uithoudings- en stemmingsproblemen, die voor de doelstellingen van de richtlijn een handicap kunnen opleveren.

Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of Kaltoft’s zwaarlijvigheid onder deze definitie valt.

Tot slot voegt de advocaat-generaal hieraan toe dat de oorsprong van de handicap irrelevant is. Het begrip handicap is objectief en het hangt niet af van de vraag of de verzoeker oorzakelijk heeft bijgedragen tot het verkrijgen van de handicap door de buitensporig hoge energie-inname die hij „zichzelf heeft aangedaan”. Anders zouden fysieke handicaps als gevolg van roekeloze risico’s in het verkeer of de sport van het begrip handicap zijn uitgesloten.

 

·         Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB 2000, L 303, blz. 16)