Nauwere samenwerking huwelijksvermogensrecht en geregistreerd partnerschap

Contentverzamelaar

Nauwere samenwerking huwelijksvermogensrecht en geregistreerd partnerschap

De JBZ-Raad kon in december geen overeenstemming op basis van unanimiteit bereiken over de compromisteksten over uniforme regels voor vermogensrechtelijke geschillen tussen gehuwden respectievelijk geregistreerd partners. De minister van Veiligheid en Justitie vraagt nu de instemming van de beide Kamers om de procedure van nauwere samenwerking binnen de EU op te starten.

Tijdens de JBZ-Raad van 3 en 4 december jl. is gebleken dat de Raad geen overeenstemming op basis van unanimiteit kon bereiken over de compromisteksten met betrekking tot:

Alleen Polen en Hongarije konden zich uiteindelijk niet vinden in deze compromisteksten. Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben niet deelgenomen aan de onderhandelingen over deze voorstellen. Veel lidstaten en de Europese Commissie gaven blijk van hun teleurstelling dat geen overeenstemming op basis van unanimiteit kon worden bereikt. Reeds tijdens de JBZ-Raad is gesproken over de mogelijkheid van het aangaan van een nauwere samenwerking op basis van de compromisteksten tussen de lidstaten die zich wel konden vinden in de voorstellen voor beide verordeningen. Polen en Hongarije hebben desgevraagd aangegeven zich niet tegen een nauwere samenwerking door de overige lidstaten te zullen verzetten.

Start van de nauwere samenwerking

De procedure om te komen tot nauwere samenwerking start formeel met een verzoek van ten minste negen lidstaten aan de Europese Commissie om te komen met een voorstel voor een besluit door de Raad waarin deze de verzoekende lidstaten machtigt om een nauwere samenwerking aan te gaan (zie artikel 20 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 329, eerste lid, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)). In het verzoek dient de lidstaat het toepassingsgebied en de met de voorgenomen nauwere samenwerking nagestreefde doelstellingen aan te duiden.

De minister van V&J hecht belang aan de totstandkoming van uniforme internationaal privaatrechtelijke regels inzake vermogensrechtelijke geschillen tussen gehuwden respectievelijk geregistreerd partners. Gelet op de compromisvoorstellen die onder Luxemburgs voorzitterschap zijn besproken en alleen voor Polen en Hongarije niet aanvaardbaar bleken, stelt hij voor bij de Europese Commissie een dergelijk verzoek in te dienen. In het verzoek zal worden aangegeven dat de compromisteksten zoals deze tijdens de JBZ-Raad van 3 en 4 december 2015 voorlagen, de basis dienen te zijn voor de nauwere samenwerking. Met deze compromisvoorstellen hadden de Kamers voorafgaand aan de JBZ-Raad ingestemd.

De voorstellen voor de verordeningen zijn gebaseerd op artikel 81, derde lid, VWEU. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon is instemming van de Staten-Generaal vereist alvorens het kabinet mag instemmen met enige besluitvorming terzake. Strikt genomen is de instemmingsprocedure van de Goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon niet van toepassing op een inleidend verzoek aan de Commissie en een daaropvolgend machtigingsbesluit van de Raad. Een machtigingsbesluit wordt immers gebaseerd op artikel 329 VWEU, en niet op artikel 81 VWEU. Het verzoek aan de Commissie vormt echter het begin van een proces dat, indien succesvol, eindigt met besluitvorming waarop artikel 81, derde lid, VWEU van overeenkomstige toepassing is. Om die reden verzoekt de minister van V&J de beide Kamers thans reeds om instemming alvorens het verzoek tot nauwere samenwerking bij de Commissie in te dienen.

Vervolgprocedure

Na ontvangst van het verzoek kan de Commissie besluiten een voorstel voor een machtigingsbesluit bij de Raad in te dienen. Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen mee aan de lidstaten die het verzoek tot nauwere samenwerking bij de Commissie hebben ingediend. In casu heeft de Commissie tijdens de laatste JBZ-Raad aangegeven welwillend ten opzichte van een eventueel verzoek tot nauwere samenwerking te staan mits deze samenwerking breed wordt gedragen.

Indien de Commissie een machtigingsvoorstel voor nauwere samenwerking bij de Raad indient, zult u hierover via een BNC fiche worden geïnformeerd. De Raad stelt vervolgens met gekwalificeerde meerderheid het machtigingsbesluit vast, na goedkeuring van het besluit door het Europees Parlement. Het Europees Parlement heeft niet de bevoegdheid om het ontwerpbesluit te wijzigen.
Het is de verwachting dat de Commissie gelijktijdig met het voorstel voor een machtigingsbesluit, de voorstellen publiceert voor de verordeningen in het kader van de nauwere samenwerking. Ook hierover zullen de Kamers langs de gebruikelijke weg, via een BNC-fiche, worden geïnformeerd.

De besluitvormingsprocedure die van toepassing is op de verordeningen in het kader van nauwere samenwerking is gelijk aan de procedure die wordt toegepast bij besluitvorming in het kader van een verordening die van toepassing is op de hele Unie. Alle lidstaten kunnen deelnemen aan de beraadslagingen over de voorstellen maar alleen de aan de nauwere samenwerking deelnemende lidstaten mogen stemmen over de voorstellen. De deelnemende lidstaten besluiten met eenparigheid van stemmen. Het Europees Parlement wordt daarbij geraadpleegd. Overeenkomstig artikel 3 van de Goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon zal de Staten-Generaal om instemming worden verzocht alvorens Nederland in de Raad met de uitvoeringsinstrumenten van de nauwere samenwerking (de verordeningen) zal kunnen instemmen.

De minister van V&J wil zo spoedig mogelijk van de beide Kamers horen of zij kunnen instemmen met een verzoek aan de Europese Commissie om bij de Raad een voorstel in te dienen tot machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan in bovengenoemde dossiers. Analoog aan artikel 3, derde lid, van de Goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon gaat hij uit van stilzwijgende instemming tenzij de Kamers binnen vijftien dagen na deze brief aangegeven dat hun uitdrukkelijke instemming is vereist.

Lees de brief van 15 januari 2016 van de minister van Veiligheid en Justitie en het dossier over de beide voorstellen ( Kamerstukken 33089).