Nederlandse implementatie Europees Aanhoudingsbevel blijft overeind bij EU-Hof

Contentverzamelaar

Nederlandse implementatie Europees Aanhoudingsbevel blijft overeind bij EU-Hof

Het is volgens het EU-Hof van Justitie toegestaan dat Nederland zijn eigen onderdanen niet overlevert om in een andere EU-lidstaat een straf uit te zitten. Dat heeft het Hof bepaald in de zaak Wolzenburg over het Europees aanhoudingsbevel. Voor burgers van andere lidstaten mag Nederland eisen dat zij vijf jaar onafgebroken in Nederland hebben verbleven. Dat is volgens het Hof een objectief en evenredig criterium om de integratie in de Nederlandse samenleving te meten.

De zaak betrof een Duitser die woonachtig was in Venlo. De Duitse autoriteiten vroegen Nederland om zijn overlevering omdat hij in Duitsland een gevangenisstraf moest ondergaan. De rechtbank in Amsterdam vroeg zich af of zijn overlevering geweigerd moest worden, omdat de Duitser al drie jaar in Nederland woonde en werkte. Zijn sociale re-integratie in de samenleving na de straf is mogelijk beter gediend als hij in Nederland zijn straf zou uitzitten.

De Nederlandse Overleveringswet bepaalt dat Nederlanders niet worden overgeleverd om in een andere lidstaat een straf uit te zitten. Unieburgers worden in beginsel wel overgeleverd als zij aan bepaalde eisen voldoen. Één van die eisen is dat zij een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd moeten overleggen.

Het Hof vindt dat Nederland deze administratieve eis niet mag stellen. Voor Unieburgers is het aanvragen van zo’n vergunning optioneel. Inhoudelijk blijft de eis echter wel overeind: Nederland mag namelijk volgens het Hof eisen dat Unieburgers vijf jaar onafgebroken in Nederland hebben verbleven. Dit criterium is volgens het Hof een objectief en evenredig criterium om vast te stellen dat een Unieburger voldoende geïntegreerd is in Nederland. In dat geval wordt  de sociale re-integratie na het uitzitten van een gevangenisstraf beter gediend als die persoon zijn straf uitzit in Nederland.

Interessant juridisch punt is dat deze Duitser volgens het Hof een beroep mag doen op het verbod van discriminatie van EU-onderdanen in artikel 12 EG. Dat het EAB is vastgesteld binnen het kader van het EU-Verdrag (de ‘derde pijler’, politiële en justitiële samenwerking in strafzaken) betekent volgens het Hof niet dat de Nederlandse implementatie van dit kaderbesluit niet getoetst kan worden aan het EG-Verdrag (de ‘eerste pijler’). Overigens zal met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon de pijlerstructuur vervallen.