Ontslag vanwege IVF-behandeling?
Nieuwsbericht | 25-02-2008
Sabine Mayr was vanaf januari 2005 in dienst als serveerster. Op 10 maart 2005 werd haar telefonisch medegedeeld dat zij met ingang van 26 maart 2005 werd ontslagen. Bij brief van dezelfde dag heeft zij haar werkgever in kennis gesteld van de voor 13 maart 2005 geplande „kunstmatige bevruchting”. Aangenomen moet worden, dat de bij haar afgenomen eicellen ten tijde van de aanzegging van het ontslag reeds met de zaadcellen van haar partner waren versmolten, zodat er „in-vitro embryo’s” bestonden.
Het Hof oordeelt dat om redenen die verband houden met de inachtneming van het rechtszekerheidsbeginsel de in de richtlijn inzake de veiligheid en de gezondheid van zwangere werkneemsters neergelegde bescherming tegen ontslag zich niet kan uitstrekken tot een werkneemster bij wie op de dag van aanzegging van haar ontslag de in vitro bevruchte eicellen nog niet in de baarmoeder zijn geplaatst. Mocht dit wel het geval zijn, zou de bescherming immers zelfs kunnen worden toegekend wanneer de plaatsing van de bevruchte eicellen in de baarmoeder om een of andere reden gedurende verscheidene jaren wordt uitgesteld of wanneer definitief van terugplaatsing is afgezien.
Een werkneemster die een in-vitrofertilisatiebehandeling ondergaat, kan zich evenwel beroepen op de door de richtlijn betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen toegekende bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht. Dienaangaande merkt het Hof op dat ingrepen zoals die welke Mayr heeft ondergaan, enkel rechtstreeks betrekking hebben op de vrouw. Wanneer een werkneemster wordt ontslagen hoofdzakelijk op grond dat zij een eicelpunctie ondergaat en bevruchte eicellen in de baarmoeder laat plaatsen, is bijgevolg sprake van directe discriminatie op grond van geslacht.