Opslag biometrische gegevens voor andere doeleinden dan afgifte paspoort valt niet onder EU-recht

Contentverzamelaar

Opslag biometrische gegevens voor andere doeleinden dan afgifte paspoort valt niet onder EU-recht

De EU-paspoortverordening bevat geen regels voor opslag en gebruik van biometrische gegevens voor andere doeleinden dan voor afgifte van paspoorten. Om die reden kan een nationale rechter de opslag en het gebruik alleen toetsen aan nationale grondrechten inzake privacy en bescherming van persoonsgegevens. De identiteitskaart valt ook niet onder deze verordening. Er is dus geen EU-plicht om daarvoor vingerafdrukken af te nemen. Dat antwoordt het EU-Hof op vragen van de Nederlandse Raad van State.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 16 april 2015 in de gevoegde zaken C-446-449/12, Willems e.a.

Drie Nederlanders hebben, ieder voor zich, een paspoortaanvraag ingediend. De respectieve bevoegde burgemeesters (Nuth, Skarsterlân, Amsterdam en Den Haag) namen de aanvragen niet in behandeling omdat de betrokkenen weigerden hun vingerafdrukken te laten opnemen. Een vierde persoon heeft een aanvraag voor een Nederlandse identiteitskaart ingediend, die evenmin in behandeling is genomen omdat hij weigerde vingerafdrukken en een gelaatsfoto te verstrekken.

De belanghebbenden stellen dat de invoer en de bewaring van biometrische gegevens een grove inbreuk op hun lichamelijke integriteit en een beperking van hun recht op bescherming van hun privéleven vormen. Zij wijzen er op dat de gegevens niet enkel worden bewaard in het opslagmedium op het paspoort of de Nederlandse identiteitskaart, maar ook in een register. Bovendien ontbreken volgens hen bepalingen die duidelijk vermelden welke personen toegang tot de biometrische gegevens zullen hebben. Ook merken zij op dat de autoriteiten de biometrische gegevens in de toekomst zouden kunnen gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn verstrekt (voor gerechtelijke doeleinden en door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten).

De Raad van State heeft hierover vervolgens vragen gesteld aan het Hof van Justitie.

De Raad stelt allereerst de vraag aan de orde of de Nederlandse identiteitskaart onder het toepassingsgebied valt van EU-verordening nr. 2252/2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten. In zijn arrest stelt het Hof van Justitie dat de wetgever van de Unie uitdrukkelijk heeft besloten, nationale identiteitskaarten van het toepassingsgebied van deze verordening uit te sluiten. De omstandigheid dat een identiteitskaart, zoals de Nederlandse, kan worden gebruikt bij reizen binnen de Unie en naar sommige derde landen, heeft niet tot gevolg dat deze onder het toepassingsgebied van verordening nr. 2252/2004 valt.

De Raad van State vraagt voorts of de lidstaten op grond van de Europese regelgeving en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dienen te waarborgen dat opgeslagen biometrische gegevens niet voor andere doeleinden zullen worden verzameld, verwerkt en gebruikt dan voor de afgifte van het paspoort of het reisdocument. Het Hof verwijst in dit verband naar het arrest Schwarz ( zaak C-291/12), waarin het oordeelde dat het gebruik en de opslag van biometrische gegevens voor de in de verordening vermelde doeleinden stroken met de vereisten van het Handvest.

Ieder ander gebruik en iedere andere opslag vallen niet onder de verordening. Verordening nr. 2252/2004 laat ander gebruik of andere opslag van deze gegevens overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaten onverlet, en voorziet niet in een rechtsgrondslag voor het opzetten of bijhouden van gegevensbanken voor de opslag van deze gegevens in de lidstaten, omdat dit aspect onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten valt.

Hieruit volgt onder meer dat verordening nr. 2252/2004 een lidstaat niet verplicht wettelijk te waarborgen dat de biometrische gegevens door die staat niet zullen worden gebruikt en opgeslagen voor andere doeleinden dan die bedoeld in die verordening.

Deze overwegingen van het EU-Hof lopen niet vooruit op een eventuele toetsing door de nationale gerechten van alle nationale maatregelen in verband met het gebruik en de opslag van biometrische gegevens aan hun nationale recht en, in voorkomend geval, aan het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.