Plaatsing van PKK en KNK op terroristenlijst moet opnieuw worden getoetst

Contentverzamelaar

Plaatsing van PKK en KNK op terroristenlijst moet opnieuw worden getoetst

Het Hof van Justitie vernietigt in hoger beroep de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg waarbij de PKK en KNK niet-ontvankelijk werden verklaard in hun bezwaren tegen plaatsing op de terroristenlijst.

PERSCOMMUNIQUE nr. 3/07 van het Hof van Justitie
18 januari 2007

Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-229/05 P
PKK en KNK / Raad van de Europese Unie

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG DIENT DE PLAATSING VAN DE PKK OP EEN LIJST VAN TERRORISTISCHE ORGANISATIES OPNIEUW TE ONDERZOEKEN
In het kader van de hogere voorziening wordt door het Hof de beschikking houdende niet ontvankelijkverklaring van het Gerecht gedeeltelijk vernietigd en het namens de PKK bij het Gerecht ingestelde beroep gedeeltelijk ontvankelijk verklaard

In het kader van de uitvoering van resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft de Raad van de Europese Unie in 2002 besloten de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) op een lijst van terroristische organisaties te plaatsen , als gevolg waarvan haar tegoeden zijn bevroren. Tegen dat besluit is door Osman Ocalan namens de PKK en door Serif Vanly namens het Koerdisch Nationaal Congres (KNK) beroep ingesteld. Bij beschikking van 15 februari 2005 heeft het Gerecht dat beroep niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Gerecht wordt het KNK door het besluit van de Raad inzake de plaatsing van de PKK op de lijst niet individueel geraakt. Wat Ocalan betreft, deze heeft niet aangetoond dat hij de PKK vertegenwoordigt, omdat volgens zijn eigen verklaringen de PKK niet meer zou bestaan. De twee verzoekers hebben tegen die beschikking hogere voorziening ingesteld bij het Hof.

Bij zijn arrest van heden vernietigt het Hof de beschikking van het Gerecht, voor zover daarbij het beroep van Ocalan namens de PKK niet-ontvankelijk is verklaard. Het Gerecht heeft uit het onderzoek van de verklaringen van Ocalan namelijk ten onrechte afgeleid dat de PKK niet meer bestaat en dus niet meer door hem kan worden vertegenwoordigd.

Met betrekking tot de bevoegdheid van de PKK om beroep tot nietigverklaring in te stellen, merkt het Hof op dat die organisatie niet tegelijkertijd voldoende substantie kan hebben om het voorwerp van door de ge meenschapswetgever afgek ondigde beperkende maatregelen te zijn, en onvoldoende substantie hebben om die maatregelen te betwisten. Elke andere conclusie zou tot gevolg hebben dat een organisatie op de litigieuze lijst zou kunnen worden geplaatst zonder dat zij daartegen beroep zou kunnen instellen.
Het Hof concludeert dat Ocalan rechtsgeldig handelt namens de PKK en ook aan advocaten volmacht kan geven om die partij te vertegenwoordigen.

Het Gerecht dient thans ten gronde te beslissen op het door Ocalan namens de PKK ingestelde beroep, voor zover het gericht is tegen het besluit van 17 juni 2002, waarbij de plaatsing van die organisatie op de lijst is gehandhaafd. Wat de eerste plaatsing van de PKK op de lijst bij het besluit van 2 mei 2002 betreft, stelt het Hof vast dat het beroep niet binnen de gestelde termijn bij het Gerecht was ingesteld.
Aangaande het door Vanly namens het KNK ingestelde beroep beslist het Hof dat het Gerecht dat op goede gronden heeft verworpen. Wat het besluit van de Raad met betrekking tot de PKK betreft, bevindt het KNK zich in dezelfde situatie als ieder ander in de Gemeenschap, zodat het niet voldoet aan de voorwaarden van het beroep tot nietigverklaring. Het Hof stelt dienaangaande vast dat geen tegenstrijdigheid is aangetoond tussen die voorwaarden en het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.