Raad moet EP raadplegen over nieuwe besluiten op basis van oude kaderbesluiten

Contentverzamelaar

Raad moet EP raadplegen over nieuwe besluiten op basis van oude kaderbesluiten

De Raad mag op basis van oude kaderbesluiten van vóór het Verdrag van Lissabon uitvoeringsmaatregelen blijven vaststellen. Hoewel de oude “derde pijler” van het EU-verdrag is ingetrokken door het Verdrag van Lissabon, moet hij wel de procedures van toen volgen, inclusief de toen verplichte raadpleging van het EP. Dat heeft het EU-Hof bepaald op verzoek van het EP.

Het gaat om de arresten van het EU-Hof van 16 april 2015 in de zaak C-540/13 en de gevoegde zaken C‑317/13 en C‑679/13 (Europees Parlement tegen de Raad)

In deze zaken vorderde het Europees Parlement nietigverklaring van besluiten die de Raad in 2013 had vastgesteld op basis van een bijzondere bepaling in kaderbesluiten van vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Volgens het EP kon de Raad niet meer rechtsgeldig een besluit vaststellen, omdat die bijzondere bepalingen een verwijzing bevatten naar het ingetrokken artikel 34 EU-Verdrag op basis waarvan tot 2009 kaderbesluiten konden worden vastgesteld. De oude kaderbesluiten hadden eerst moeten worden vervangen door een richtlijn.

In de zaak C-540/13 vorderde het EP nietigverklaring van besluit 2013/392/EU inzake vaststelling van de datum van inwerkingtreding van besluit 2008/633/JBZ over de toegang tot het Visuminformatiesysteem (VIS) voor raadpleging door aangewezen autoriteiten van de lidstaten en door Europol, met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten.

In de zaken C‑317/13 en C‑679/13 vordert het Europees Parlement nietigverklaring respectievelijk van besluit 2013/129/EU betreffende het onderwerpen van 4-methylamfetamine aan controlemaatregelen en van uitvoeringsbesluit 2013/496/EU betreffende het onderwerpen van 5-(2-aminopropyl)indool aan controlemaatregelen.

Het Hof is het niet eens met het EP. De betreffende besluiten verwijzen niet naar het ingetrokken artikel 34 EU (oud), maar enkel naar de afgeleide rechtsgrondslagen in de kaderbesluiten. Wel vindt het EU-Hof dat de besluitvorming zoveel mogelijk had moeten plaatsvinden volgens de bepalingen van de artikelen 34, lid 2, EU en 39, lid 1, EU (oud). Uit die bepalingen volgt dat de Raad met gekwalificeerde meerderheid, na raadpleging van het Parlement, de maatregelen treft die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan de besluiten die in het kader van de titel inzake de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken worden vastgesteld.

Het argument van het EP dat de kaderbesluiten niet meer kunnen dienen als rechtsgrondslag wordt door het EU-Hof verworpen. Volgens artikel 9 van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen bij het Verdrag van Lissabon worden de rechtsgevolgen van oude kaderbesluiten gehandhaafd zolang deze handelingen niet krachtens de verdragen zijn ingetrokken, nietig zijn verklaard of zijn gewijzigd.

Wel vindt het EU-Hof dat de Raad het Parlement had moeten raadplegen. De Raad had betoogd dat de verplichting tot raadpleging was komen te vervallen door de intrekking van het oude EU-verdrag en omdat de kaderbesluiten zelf geen verplichting tot raadpleging bevatten.

Het EU-Hof oordeelt echter dat volgens vaste rechtspraak een tekst van afgeleid recht, zoals de kaderbesluiten, zo veel mogelijk aldus moet worden uitgelegd dat hij strookt met de bepalingen van het Verdrag. De verplichting om een handeling van afgeleid recht in overeenstemming met het primaire recht uit te leggen vloeit voort uit het algemene uitleggingsbeginsel dat een bepaling zo veel mogelijk aldus moet worden uitgelegd dat de geldigheid ervan niet aan de orde wordt gesteld en voorts de rechtmatigheid van de afgeleide rechtsgrondslag in de kaderbesluiten aan de procedurebepalingen van het oude EU-verdrag moeten worden getoetst, moet die afgeleide rechtsgrondslag in overeenstemming met deze laatste worden uitgelegd.

Daarom had de Raad bij de vaststelling van de desbetreffende besluiten het EP moeten raadplegen. Nu dit niet is gebeurd, verklaart het EU-Hof de besluiten nietig.

De rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten laat het EU-Hof in stand totdat de Raad nieuwe besluiten heeft vastgesteld met inachtneming van de verplichting tot raadpleging van het EP.