Raad van State stelt EU-Hof vragen over begrip openbare orde

Contentverzamelaar

Raad van State stelt EU-Hof vragen over begrip openbare orde

In drie zaken heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State prejudiciƫle vragen aan het EU-Hof gesteld over de Schengengrenscode en de Gezinsherenigingsrichtlijn. Volgens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zouden de vreemdelingen in de betrokken procedures een gevaar voor de openbare orde vormen. De Afdeling bestuursrechtspraak wil van het EU-Hof weten hoe de bepalingen over de openbare orde in die richtlijnen moeten worden uitgelegd.

De Afdeling bestuursrechtspraak stelt vragen in drie afzonderlijke zaken. De eerste gaat over een vreemdeling die van de staatssecretaris de Europese Unie moest verlaten op de grond dat de man een gevaar voor de openbare orde zou zijn en daarom niet langer rechtmatig in de Europese Unie zou mogen verblijven. De tweede zaak betreft een vreemdeling die tijdens een eerder verblijf in Nederland is veroordeeld voor misdrijven en is uitgeleverd aan de Armeense overheid wegens drugsdelicten. De echtgenote van de vreemdeling vraagt nu voor haar man een verblijfsvergunning aan voor gezinshereniging. Volgens de staatssecretaris vormt de man een gevaar voor de openbare orde. Hij heeft daarom de aanvraag afgewezen. De derde zaak gaat over een vreemdeling die een verblijfsvergunning had om bij zijn partner in Nederland te verblijven. De vreemdeling is in het buitenland veroordeeld wegens drugsdelicten. De staatssecretaris vindt de man daarom een bedreiging voor de openbare orde en heeft zijn verblijfsvergunning ingetrokken.

De vragen die de Afdeling in deze zaken stelt, zien allemaal op de onderbouwing die de staatssecretaris moet geven als hij zegt dat een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De vraag is in wezen welke eisen de Schengengrenscode en de Gezinsherenigingsrichtlijn aan die onderbouwing stellen. In de rechtspraak van het EU-Hof wordt erop gewezen dat moet worden gemotiveerd dat de gedragingen van een vreemdeling een 'daadwerkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving' vormen. In uitspraken van het EU-Hof  over eerste toegang tot het grondgebied van de lidstaten lijkt te volgen dat de motiveringsplicht minder ver gaat. Verder speelt bij gezinshereniging de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over artikel 8 van het EVRM een rol bij de vraag welke onderbouwing de staatssecretaris moet geven.

Om hierover meer duidelijkheid te krijgen stelt de Afdeling bestuursrechtspraak nu vragen aan het EU-Hof.