Raad van State vindt initiatiefwetsvoorstel ongeschikt om rechten vast te leggen uit associatierecht EU-Turkije

Contentverzamelaar

Raad van State vindt initiatiefwetsvoorstel ongeschikt om rechten vast te leggen uit associatierecht EU-Turkije

Het initiatief van Tweede Kamerlid Voortman om kernpunten uit het associatierecht EU-Turkije vast te leggen in de Vreemdelingenwet 2000 zal de rechtspositie van vreemdelingen niet effectief kunnen verhelderen en steeds achterblijven bij de ontwikkelingen in rechtspraak en regelgeving. Bovendien is "overschrijven" Unierechtelijk bezwaarlijk. Dat adviseert de Afdeling Advisering van de Raad van State.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft advies uitgebracht over het initiatiefwetsvoorstel van het Tweede Kamerlid Voortman. In het initiatiefwetsvoorstel worden de rechten die vreemdelingen ontlenen aan het associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000. Het gaat om de kernbepalingen van het associatierecht en de hoofdlijnen van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Ook de gunstiger Nederlandse wettelijke bepalingen en beleidsregels worden op een overzichtelijke en systematische wijze vastgelegd in een nieuwe afdeling in de Vreemdelingenwet 2000. Met het initiatiefwetsvoorstel wordt beoogd de rechtspositie te verhelderen van vreemdelingen die rechten ontlenen aan het associatierecht. Het advies is op 8 maart 2016 openbaar gemaakt.

Effectiviteit

De Afdeling adviseert om van het initiatiefwetsvoorstel in voorgestelde vorm af te zien. Het vastleggen van het associatierecht in de Vreemdelingenwet 2000 zal de rechtspositie van vreemdelingen naar het oordeel van de Afdeling advisering niet effectief kunnen verhelderen. De indruk kan ontstaan dat het voor betrokkenen voldoende zou zijn om naar de Nederlandse vreemdelingenwetgeving te kijken als een besluit moet worden genomen over de verblijfspositie van Turkse burgers en hun familieleden in Nederland. Voor een volledig overzicht van hun verblijfspositie blijft het echter altijd noodzakelijk om naar het associatierecht zelf en de jurisprudentie van het Hof van Justitie hierover te kijken. Daarnaast wordt alleen de huidige stand van het associatierecht in de Vreemdelingenwet vastgelegd. Om een volledige en overzichtelijke verankering van het associatierecht te kunnen (blijven) verzekeren, zullen voortdurend (tijdrovende) aanpassingen van de Nederlandse vreemdelingenwetgeving nodig zijn. In de tussentijd zal telkens strijd zijn met het associatierecht.

EU-recht

Daarnaast plaatst de Afdeling advisering kanttekeningen bij het initiatiefwetsvoorstel vanuit Unierechtelijk oogpunt. Het wetsvoorstel legt de rechtstreeks toepasselijke bepalingen van het associatierecht vast. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft echter bepaald dat het niet nodig is om deze bepalingen om te zetten, omdat zij rechtstreeks gelden binnen de lidstaten. Het Hof heeft zelfs bezwaren geuit tegen de omzetting van rechtstreeks werkende bepalingen uit EU-verordeningen, omdat daardoor verschillen kunnen bestaan tussen de verordening en de omzetting daarvan in nationale wetgeving. Hoewel het initiatiefwetsvoorstel niet ziet op het vastleggen van een EU‑verordening maar van associatierecht, is de Afdeling advisering van mening dat deze bezwaren ook kunnen opgaan als het associatierecht wordt vastgelegd in een algemeen verbindend voorschrift. Dit zou om deze reden niet alleen onnodig, maar vanuit Unierechtelijk oogpunt ook als bezwaarlijk te kwalificeren zijn.

De Afdeling acht de Vreemdelingencirculaire 2000 een geschikter instrument voor het bereiken van het doel van het Tweede Kamerlid.

Lees hier de volledige tekst van het advies van de Afdeling advisering en de reactie van het Tweede Kamerlid.