Recht op rechtsbijstand voor rechtspersonen

Contentverzamelaar

Recht op rechtsbijstand voor rechtspersonen

Een rechtspersoon kan aanspraak maken op rechtsbijstand en vrijstelling van proceskosten op grond van het EU-Handvest van de grondrechten, met name wanneer de toegang tot de rechter in gevaar komt. Dat heeft het EU-Hof bepaald in een opmerkelijke zaak van een Duits bedrijf dat schadevergoeding eist van de Duitse overheid wegens te late omzetting van een richtlijn.

Wegens de te late omzetting van een richtlijn heeft dit bedrijf 3,7 miljard euro aan gederfde inkomsten geëist van de Duitse overheid. De gerechtskosten voor het voeren van de procedure worden in Duitsland berekend op basis van de vordering en bedragen 274.368 €, een bedrag dat dit startende bedrijf niet kan opbrengen.

Volgens het Duitse recht bestaat er geen recht op vrijstelling van de proceskosten of op rechtsbijstand. Dit is door het Bundesverfassungsgericht bij herhaling vastgesteld. De Duitse rechter vraagt het EU-Hof, aangezien het hier gaat om een schadevergoedingsactie naar aanleiding van een te late omzetting van een EU-richtlijn, of het EU-recht zich hiertegen verzet.

Volgens het EU-recht kan de overheid aansprakelijk worden gesteld als Europeesrechtelijke verplichtingen niet worden nagekomen. Het EU-rechtelijke doeltreffendheidsbeginsel is hierop van toepassing: het moet daadwerkelijk mogelijk zijn voor een benadeelde partij om de schadevergoeding te kunnen eisen.

Het Hof behandelt dit doeltreffendheidsbeginsel in het kader van het recht op toegang tot de rechter (rechterlijke bescherming) voor ‘eenieder’. Dit is een algemeen beginsel van Unierecht, neergelegd in artikel 47 van het EU-Handvest van de grondrechten. De vraag is echter of dit recht zich ook uitstrekt tot rechtspersonen. Het Hof onderzoekt in dit verband de rechtspraak van het Europees Hof van de rechten van de mens te Straatsburg. Artikel 47, lid 2 van het Handvest correspondeert immers met artikel 6, lid 1 EVRM.

Uit deze EVRM-rechtspraak volgt volgens het EU-Hof dat rechtsbijstand aan rechtspersonen en vrijstelling van proceskosten in beginsel niet is uitgesloten.

Het EU-Hof leidt hieruit af dat op het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde beginsel van daadwerkelijke rechterlijke bescherming door rechtspersonen een beroep kan worden gedaan, en dat de overeenkomstig dit beginsel verleende bijstand onder meer de vrijstelling van betaling van het voorschot op de proceskosten en/of de bijstand door een advocaat kan behelzen.

De nationale rechter moet nagaan of de voorwaarden voor verlening van rechtsbijstand een beperking vormen van het recht op toegang tot de rechter die dit recht in zijn kern aantast, of met die voorwaarden een legitiem doel wordt nagestreefd en of er een redelijke verhouding bestaat tussen de gebruikte middelen en het beoogde doel.

In het kader van deze beoordeling kan de nationale rechter het voorwerp van het geschil, de redelijke kans van slagen van de verzoeker, het belang van de zaak dat voor deze op het spel staat, de complexiteit van het toepasselijke recht en van de toepasselijke procedure, alsmede het vermogen van de verzoeker daadwerkelijk zijn verdediging op zich te nemen, in de overwegingen betrekken. Voor de evenredigheidsbeoordeling kan de nationale rechter tevens rekening houden met de hoogte van de proceskosten die moeten worden voorgeschoten en met de vraag of deze mogelijk een al dan niet onoverkomelijk obstakel voor de toegang tot de rechter vormen.

Wat meer in het bijzonder rechtspersonen betreft, kan de nationale rechter rekening houden met de situatie waarin deze zich bevinden. Zo kan hij met name de vorm van de betrokken rechtspersoon, de vraag of deze al dan niet een winstoogmerk heeft, alsmede de financiële draagkracht van de vennoten of aandeelhouders ervan en de mogelijkheid voor deze om de voor de indiening van de vordering in rechte noodzakelijke bedragen te verkrijgen, in de overwegingen betrekken.