Rechtbank: inburgeringsplicht in strijd met Associatierecht EU-Turkije

Contentverzamelaar

Rechtbank: inburgeringsplicht in strijd met Associatierecht EU-Turkije

De verplichte inburgering van Turkse onderdanen is van invloed op de arbeidsomstandigheden en het verblijf van een Turkse werknemer in Nederland. Daarom is de verplichte inburgering in strijd met de associatieovereenkomst EU-Turkije. Dat blijkt uit uitspraken van de rechtbank Rotterdam.

Twee Turkse onderdanen waren in beroep gegaan tegen de verplichting van de gemeente Rotterdam om deel te nemen aan een inburgeringscursus. Zij waren van mening dat de inburgeringsplicht in strijd is met artikel 9 van de Associatieovereenkomst (verbod op discriminatie naar nationaliteit binnen de werkingssfeer van de overeenkomst), artikel 10 van besluit 1/80 (verbod op discriminatie naar nationaliteit van Turkse werknemers ten opzichte van werknemers uit EU-landen) en artikel 13 van besluit 1/80 (de standstill-bepaling op grond waarvan na 1980 geen extra verplichtingen mogen worden geïntroduceerd).

Volgens de gemeenten valt de inburgeringsplicht buiten de werkingssfeer van de Associatieovereenkomst. Dit staat ook in de Memorie van Antwoord die oud-minister Verdonk in 2006 bij de Eerste Kamer heeft ingediend bij de behandeling van de Wet inburgering. Volgens het kabinet stond de plicht tot inburgeren los van de geleidelijke invoering van vrij werknemersverkeer, die door de Associatieovereenkomst wordt beoogd. Dit gaat uit van de gedachte dat bij de huidige stand van zaken geen sprake is van vrij werknemersverkeer tussen Turkije en de lidstaten.

De rechtbank is echter van mening dat het Associatierecht wel gevolgen heeft voor de inburgeringsplicht. De rechtbank overweegt " dat de inburgeringsplicht een maatregel is die van invloed is op de omstandigheden waaronder een Turkse werknemer hier te lande arbeid verricht en verblijft”.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de verplichting in strijd is met artikel 9 van de Associatieovereenkomst en de artikel 10 en 13 van besluit 1/80.

De rechtbank verwijst hierbij naar het recente arrest van het EU-Hof in de zogenoemde leges-zaak (C-92/07, Commissie/Nederland). Hierin bepaalde het Hof dat Nederland het verschil in de hoogte van de kosten voor een MVV (machtiging voorlopig verblijf) niet kan rechtvaardigen, omdat ze te ver uit de pas lopen met leges die EU/EER-onderdanen moeten betalen voor een soortgelijk document. Het Hof overwoog in deze zaak dat het feit dat Turken niet op even volledige wijze als burgers van de Unie in aanmerking komen voor het vrij verkeer van werknemers geen rechtvaardiging kan vormen voor dit verschil.

(foto: Rechtbank Rotterdam)