Rechtbank Zwolle legt inburgering buitenland voor aan EU-Hof

Contentverzamelaar

Rechtbank Zwolle legt inburgering buitenland voor aan EU-Hof

Is de Nederlandse regeling voor het basisexamen inburgering buitenland in overeenstemming met de EU-richtlijn gezinshereniging? Die vraag heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad gesteld aan het EU-Hof. Nederland stelt het met goed gevolg afleggen van het inburgeringexamen in het buitenland als voorwaarde voor toegang tot Nederland. De rechtbank wil weten hoe deze voorwaarde zich verhoudt tot de EU-richtlijn.

De eiseres in deze zaak heeft de Afghaanse nationaliteit. Haar man en haar acht kinderen, waarvan zeven minderjarig, wonen in Nederland. Haar verzoek om een machtiging tot voorlopig verblijf werd afgewezen omdat zij niet kon aantonen dat zij het inburgeringsexamen in haar herkomstland met goed gevolg had afgelegd. Zij bestreed deze afwijzing met een beroep op artikel 7 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Volgens dat artikel kunnen lidstaten integratievoorwaarden opleggen aan gezinsmigranten. De rechtbank Zwolle wil van het Hof weten of dit zover kan gaan dat inburgering in buitenland (en het slagen voor het bijbehorende examen) kan worden beschouwd als een rechtmatige voorwaarde voor toegang tot Nederland. De rechtbank vraagt zich af of hiermee niet afbreuk wordt gedaan aan het doel en het nuttig effect van de richtlijn, de rechten van kinderen zoals omschreven in het EU-Handvest van de Grondrechten en het evenredigheidsbeginsel.

De rechtbank acht het ook van belang dat de Nederlandse taalversie van de richtlijn het heeft over ‘integratievoorwaarden’ terwijl in andere taalversies de term ‘integratiemaatregelen’ wordt gebruikt. De rechtbank wijst op het arrest in de zaak Chakroun, waarin het Hof heeft overwogen dat de vereisten voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging strikt worden uitgelegd.