Rechter moet motiveren waarom hij geen prejudiciële vraag stelt aan EU-Hof

Contentverzamelaar

Rechter moet motiveren waarom hij geen prejudiciële vraag stelt aan EU-Hof

Een nationale rechter die in laatste instantie rechtspreekt, moet uitdrukkelijk motiveren waarom hij afziet van het stellen van prejudiciële vragen aan het EU-Hof. Het ontbreken van een dergelijke motivatie is in strijd met het recht op een eerlijk proces. Dit blijkt uit een recent arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Het gaat om het arrest van het EHRM van 8 april 2014 in de zaak Dhahbi tegen Italië (no. 17120/09).

Meneer Dhahbi had de nationale rechter verzocht om een prejudiciële vraag met betrekking tot de interpretatie van artikel 65 van de Euro-mediterrane associatieovereenkomst EU-Tunesië naar het EU-Hof te verwijzen. Volgens hem gaf deze bepaling hem recht op gezinsbijslagen, die hem door het Italiaanse uitkeringsorgaan waren geweigerd. De nationale rechter ging hier in zijn eindoordeel niet op in. Hij verwees niet naar het verzoek van meneer Dhabi, noch naar zijn redenen om af te zien van een verwijzing naar het EU-Hof. Hierdoor is het niet mogelijk om te zien of dit was omdat het bijvoorbeeld een acte clair of éclairé was, of dat de rechter het verzoek simpelweg heeft genegeerd. Het Hof oordeelt dat dit in strijd is met het recht op een eerlijk proces in artikel 6, lid 1, EVRM.

Het EHRM verwijst naar de zaak Vergauwen tegen België (no. 4832/04, punt 89-90) en stelt dat artikel 6, lid 1, EVRM de nationale rechters verplicht om hun weigering om een prejudiciële vraag naar het Hof van Justitie van de Europese Unie te verwijzen te motiveren. In de context van artikel 267, lid 3 van het EU-Werkingsverdrag betekent dit dat als nationale rechters waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep weigeren een prejudiciële vraag te verwijzen die in de procedure is opgeworpen, zij verplicht zijn hun weigering te motiveren onder verwijzing naar de uitzonderingen die zijn gegeven in de jurisprudentie van het EU-Hof. De rechter dient te motiveren waarom de vraag niet relevant is, of dat de bepaling al is geïnterpreteerd door het Hof van Justitie (“acte éclairé”) of dat de juiste toepassing van het Europese recht zo evident is dat er geen ruimte is voor twijfel kan bestaan (“acte clair”).