Splitsingswet in lijn met EU-recht

Contentverzamelaar

Splitsingswet in lijn met EU-recht

Het privatiseringsverbod, het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten voor elektriciteits- en gasbedrijven kunnen geoorloofd zijn om de consument te beschermen en de energievoorziening zeker te stellen. Dat heeft het EU-Hof bepaald op vragen van de Hoge Raad over de verenigbaarheid van de Splitsingswet met de vrijheid van kapitaalverkeer

Het gaat om het arrest in de gevoegde zaken C-105/12, C-106/12 en C-107/12, Staat der Nederlanden / Essent NV, Essent Nederland BV, Eneco Holding NV, Delta NV.

De EU-richtlijnen voor elektriciteit en gas (1) beogen op het gebied van de interne markt voor elektriciteit en aardgas een open en transparante markt, niet-discriminatoire en transparante toegang tot het distributienet van de beheerder en eerlijke mededinging te waarborgen.

Volgens de Nederlandse Splitsingswet mag een particuliere investeerder geen aandelen of deelnemingen in het kapitaal van een beheerder van elektriciteit- en gasdistributienetten op het Nederlandse grondebied verwerven („privatiseringsverbod”). Daarnaast verbiedt deze wet eigendoms- of zeggenschapsverhoudingen tussen enerzijds vennootschappen van een groep waartoe een dergelijke beheerder behoort en anderzijds vennootschappen die deel uitmaken van een groep waartoe een onderneming behoort die op het Nederlandse grondgebied elektriciteit of gas produceert, levert of daarin handelt („groepsverbod”). Tot slot is verboden dat een dergelijke beheerder en de groep waartoe hij behoort handelingen of activiteiten verrichten die strijdig kunnen zijn met het beheer van het net in kwestie („verbod op nevenactiviteiten”).

Essent, Eneco en Delta vochten de Splitsingswet aan omdat deze onverenigbaar zou zijn met het vrije kapitaalverkeer. De Hoge Raad heeft deze vraag aan het Hof van Justitie voorgelegd.

Het EU-Hof stelt om te beginnen vast dat het privatiseringsverbod binnen de werkingssfeer van artikel 345 van het EU-Werkingsverdrag valt. Op grond van deze bepaling zijn de lidstaten gerechtigd voor sommige ondernemingen een regeling van overheidseigendom in te voeren of te handhaven.

Het Hof stelt wel vast dat het privatiseringsverbod, gelet op de gevolgen ervan, een beperking van het vrije kapitaalverkeer inhoudt. Niettemin zijn de onderliggende redenen voor de gekozen regeling van het eigendomsrecht in de nationale wetgeving, factoren die in aanmerking kunnen worden genomen als rechtvaardiging voor de beperkingen van het vrije kapitaalverkeer.

Ten aanzien van het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten stelt het Hof vast dat dit ook beperkingen van het vrije kapitaalverkeer zijn die rechtvaardiging behoeven. Volgens het Hof kunnen met de Splitsingswet dwingende doelstellingen van algemeen belang worden nagestreefd (onvervalste mededinging, consumentenbescherming en zekerstelling van de energievoorziening).

Tot slot zijn het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten weliswaar niet door de EU-richtlijnen voorgeschreven, maar met deze verboden werden wel de richtlijndoelstellingen nagestreefd.

De Hoge Raad moet nagaan of deze verboden geschikt zijn om de nagestreefde doelstellingen te bereiken en niet verder gaan dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de beoogde doelstellingen.

 

(1) Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG (PB L 176, blz. 37) en richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PB L 176, blz. 57).