T-224/25 VAM4ALL
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 20 mei 2025 Schriftelijke opmerkingen: 6 juli 2025
Trefwoorden: douane, invoer bulkgoederen, gegevensverstrekking, transactiewaarde
Onderwerp: Verordening (Douanewetboek): artikelen 15, 70, 74, 163 en 188 en Uitvoeringsverordening 2015/2447 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie: artikelen 129, 140 en 144.
De Hongaarse rechter vraagt het Hof of de douane bij twijfel over de waarde van bulkgoederen mag afwijken van de opgegeven prijs en een gemiddelde invoerprijs uit nationale databanken mag gebruiken, en vraagt welke bewijsverplichtingen daarbij voor de douanevertegenwoordiger gelden.
Prejudiciële vragen: 1) Moet artikel 15, lid 1, van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (hierna: „douanewetboek”) aldus worden uitgelegd dat de indirecte douanevertegenwoordiger, naast de documenten die noodzakelijk zijn voor de inklaring, ook in het bezit moet zijn van alle andere documenten met betrekking tot de ingevoerde goederen, waaronder ook de documenten betreffende de transactie (contract tussen de importeur en de verkoper, bankafschrift waaruit blijkt dat de goederen zijn betaald, bewijsstukken met betrekking tot de materiële kenmerken, kwaliteit en reputatie van de goederen), en deze bij de controle ter beschikking van de douaneautoriteit moet stellen?
2) Moet artikel 140, lid 1, van uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (hierna: „uitvoeringsverordening”) aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteit, bij invoer van bulkgoederen zonder unieke of specifieke eigenschappen, haar grondige twijfel om de transactiewaarde te aanvaarden terecht kan baseren op de omstandigheid dat de belastingplichtige, ondanks herhaalde verzoeken van de douaneautoriteit, niet met betrouwbare documenten heeft aangetoond dat de aankoopprijs werkelijk is betaald?
3) Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, moet dan artikel 74, leden 1 en 2, van het douanewetboek aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteit de toepassing van de in dat artikel omschreven bijkomende methode kan uitsluiten omdat de indirecte douanevertegenwoordiger geen gegevens heeft verstrekt over de voornaamste kenmerken van het goed (materiële kenmerken, kwaliteit en reputatie)?
4) Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, kan dan de toepassing van de in artikel 74, lid 2, onder a) tot en met d), van het douanewetboek omschreven bijkomende methoden worden uitgesloten wanneer de douaneautoriteit, hoewel zij over de mogelijkheid beschikte, geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid krachtens artikel 188 van het douanewetboek om monsters van het goed te nemen, op basis waarvan zij kennis had kunnen nemen van de kenmerken ervan?
5) Indien het antwoord op de derde en vierde vraag bevestigend is, moet dan artikel 144, lid 2, van de uitvoeringsverordening aldus worden uitgelegd dat het de douaneautoriteit de mogelijkheid biedt om de douanewaarde uitsluitend met behulp van gegevensfiltering in de nationale douanedatabase vast te stellen door goederen te onderzoeken die uit hetzelfde land afkomstig zijn en onder dezelfde Taric-code vallen als de gecontroleerde bulkgoederen zonder unieke of specifieke kenmerken, die in de periode van 45 dagen vóór en na de aanvaarding van de betrokken douaneaangifte in het vrije verkeer waren gebracht, en het rekenkundig gemiddelde van de eenheidsprijzen per kilogram van de met behulp van de gegevensfiltering verkregen goederen in aanmerking te nemen? Zo ja, kan dan de goede werking van artikel 144, lid 2, onder b) en g), van de uitvoeringsverordening met deze methode worden gewaarborgd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-187/21 FAWKES.
Specifiek beleidsterrein: FIN