Toch betaald zwangerschapsverlof na ouderschapsverlof
Nieuwsbericht | 13-02-2014
Het betreft het arrest van het EU-Hof van 13 februari 2014 in de gevoegde zaken C-512/11 en 513/11, Terveys- ja sosiaalialan neuvottelujärjestö (TSN) ry tegen Terveyspalvelualan Liitto ry, in aanwezigheid van Mehiläinen Oy (C‑512/11), en Ylemmät Toimihenkilöt (YTN) ry tegen Teknologiateollisuus ry, Nokia Siemens Networks Oy (C‑513/11),
In deze zaak komen Finse vakbonden namens twee werkneemsters op tegen Finse werkgeversbonden en de desbetreffende werkgevers, over de juiste toepassing van de cao voor de gezondheidszorg, respectievelijk de cao voor de technologiesector.
De werkneemsters hebben na een eerdere bevalling zwangerschapsverlof met behoud van loon genoten. Daarna hebben ze onbetaald ouderschapsverlof opgenomen. Tijdens dat ouderschapsverlof werden ze weer zwanger. Ze hebben het ouderschapsverlof onderbroken om onmiddellijk een tweede periode van zwangerschapsverlof op te nemen. Tijdens dit tweede zwangerschapsverlof werd hun loon niet doorbetaald, omdat die tweede periode van zwangerschapsverlof een periode van onbetaald ouderschapsverlof had onderbroken en niet was voorafgegaan door een tijdvak waarin het werk was hervat. Dat laatste is een eis in de desbetreffende cao’s.
Volgens het EU-Hof zou het feit dat een werkneemster ervoor kiest om haar recht op ouderschapsverlof uit te oefenen niet mogen afdoen aan de voorwaarden voor de uitoefening van haar recht om een ander verlof, in casu zwangerschapsverlof, op te nemen. Het opnemen van onbetaald ouderschapsverlof brengt voor een werkneemster die genoopt is om onmiddellijk na dat ouderschapsverlof met zwangerschapsverlof te gaan, echter noodzakelijkerwijze het verlies van een deel van haar bezoldiging mee.
Een dergelijke voorwaarde dwingt een werkneemster ertoe om op het moment dat zij moet beslissen al dan niet onbetaald ouderschapsverlof op te nemen, op voorhand moet afzien van betaald zwangerschapsverlof zoals bepaald in de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten, indien zij haar ouderschapsverlof zou moeten onderbreken om onmiddellijk erna met zwangerschapsverlof te gaan. Een werkneemster zou er dus toe worden aangezet om een dergelijk ouderschapsverlof niet te nemen.
Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat een nieuwe zwangerschap niet altijd een te voorziene gebeurtenis is. Een werkneemster kan dus niet altijd weten of zij tijdens een ouderschapsverlof verplicht zal zijn om met zwangerschapsverlof te gaan.
Volgens het EU-Hof heeft de betreffende cao-voorwaarde tot gevolg dat een werkneemster ervan wordt weerhouden om de beslissing te nemen om haar recht op ouderschapsverlof uit te oefenen, vanwege de gevolgen die een dergelijke beslissing zou kunnen hebben voor een zwangerschapsverlof dat zou aanvangen tijdens dat ouderschapsverlof. Een dergelijke cao-voorwaarde doet dus af aan de nuttige werking van richtlijn 96/34 inzake ouderschapsverlof. Deze richtlijn verzet zich daarom tegen die cao-voorwaarde.
Opmerkelijk is dat het hier een geschil betreft tussen werkneemsters en hun werkgevers over de uitleg van een richtlijn. Richtlijnen scheppen volgens vaste rechtspraak van het EU-Hof geen verplichtingen voor particuleren. Het EU-Hof refereert in dit arrest niet aan deze vaste rechtspraak. Advocaat-Generaal Kokott achtte in haar advies aan het EU-Hof de nationale cao-regeling verenigbaar met richtlijn 96/34 zonder op het punt van de horizontale werking in te gaan.