Twaalf dingen die iedereen over het EU-Hof zou moeten weten

Contentverzamelaar

Twaalf dingen die iedereen over het EU-Hof zou moeten weten

Inbreukprocedures zouden voor de nationale rechters moeten worden gevoerd. De hoogste nationale rechters zouden een gele kaart moeten kunnen geven aan het EU-Hof voor uitspraken over de EU-grondrechten. En door vast te houden aan het Frans als voertaal lijken de Hof-uitspraken niet op elegante en perfecte Rijnlandse kastelen maar op de Lego-variant daarvan. Dat zijn enkele observaties van Hugo Brady van het Centre for European Reform in een bijzonder leesbare publicatie over het EU-Hof.

Het gaat om Twelve things everyone should know about the European Court of Justice (Brussel 2014, 88 blz.) Het Centre for European Reform is naar eigen zeggen een pro-EU maar niet-onkritische denktank.

De publicatie is leuk voor insiders en niet-insiders.  De invalshoek is niet zozeer juridisch, maar eerder beschouwend over het Hof als EU-instelling. Alle belangrijke en actuele thema’s komen aan de orde. Ook niet-juristen kunnen na het lezen van deze publicatie een idee hebben van het belang van het Hof. En de schrijver is ook opvallend goed op de hoogte.

Hij is niet enkel beschouwend, maar heeft ook ideeën voor het Hof. Naast de al genoemde suggesties voor de inbreukeprocedures en de gele kaart van nationale constitutionele rechters stelt hij voor class actions in te voeren, aan te reiken via het Europees Parlement of de Europese Ombudsman. Het prealabel rapport (product van de referendarissen van het Hof) zou openbaar gemaakt moeten worden. Meer politici zouden op bezoek bij het Hof moeten komen (juist ook parlementariërs). De Commissie moet hiervoor het initiatief nemen. Er moet een studiecentrum over nationale rechtspraak worden opgericht bij de documentatieafdeling van het Hof. En op meerdere plaatsen signaleert hij de barrières en onnodige problemen die het gebruik van het Frans als voertaal binnen het Hof opleveren, terwijl de helft van de rechters het Russisch als tweede taal beheerst en Engels en Duits ook veel breder gehanteerd worden. Slechts 3,5 % van de procedures wordt in het Frans gevoerd.

De Haagse Coördinatie van EU-Hofzaken krijgt nog een schouderklopje. “For example, the Netherlands’ foreign ministry prepares a file on each of the hundreds of cases sent by national courts to the Court every year. EU countries have the right to intervene in any ECJ case, whether it concerns them directly or not. Hence Dutch lawyers argue before the Court in some 15 per cent of cases, when their government’s policy objectives or financial interests might be at stake, even peripherally. The Dutch parliament can request that its foreign ministry take specific cases before the ECJ and has done so on occasion. The Dutch government co-ordinates its EU litigation strategy with like-minded governments on issues such as tax, gambling or transparency. They do so through informal networks of state lawyers and legal attachés, according to attorneys who represent the Netherlands before the ECJ” (blz. 71-72).