Vakbondsacties in strijd met het vrije dienstenverkeer

Contentverzamelaar

Vakbondsacties in strijd met het vrije dienstenverkeer

Een blokkade van bouwterreinen door een Zweedse vakbond die een aannemer uit Letland wilde dwingen loononderhandelingen te voeren en zich bij een collectieve arbeidsovereenkomst aan te sluiten levert een beperking van het vrij verrichten van diensten op. Dat heeft het Hof bepaald in de zaak Laval. Het Hof vond in dit geval dat de actie niet werd gerechtvaardigd uit een oogpunt van bescherming van de werknemers

Hof van Justitie - PERSCOMMUNIQUE nr. 98/07
18 december 2007
Arrest van het Hof van Justitie in zaak C- 341/05
Laval un Partneri Ltd / Svenska Byggnadsarbetareförbundet e.a.

HET HOF SPREEKT ZICH UIT OVER DE VERENIGBAARHEID MET HET GEMEENSCHAPSRECHT VAN EEN COLLECTIEVE ACTIE WAARMEE EEN VAKBONDSORGANISATIE EEN BUITENLANDSE DIENSTVERRICHTER ERTOE TRACHT TE DWINGEN LOONONDERHANDELINGEN TE VOEREN EN ZICH BIJ EEN COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST AAN TE SLUITEN
Een dergelijke collectieve actie in de vorm van een blokkade van bouwterreinen levert een beperking van het vrij verrichten van diensten op die in casu niet wordt gerechtvaardigd door het doel van algemeen belang van bescherming van de werknemers

Richtlijn 96/71 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers (PB 1997, L 18, blz. 1)bepaalt dat de arbeidsvoorwaarden van ter beschikking gestelde werknemers in de lidstaat van ontvangst worden vastgelegd in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en/of, in de bouwsector, in collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard.
De Zweedse wet inzake terbeschikkingstelling van werknemers preciseert de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden met betrekking tot de in richtlijn 96/71 genoemde aangelegenheden, met uitzondering van het minimumloon. De wet bepaalt niets over de lonen, die in Zweden traditioneel worden vastgesteld door de sociale partners in het kader van collectieve onderhandelingen. Het Zweedse recht verleent vakbondsorganisaties het recht om onder bepaalde voorwaarden collectieve actie te voeren teneinde werkgevers te bewegen om loononderhandelingen te voeren en zich aan te sluiten bij een cao.

In mei 2004 heeft Laval un Partneri Ltd, een Letse vennootschap, Letse werknemers ter beschikking gesteld voor de uitvoering van bouwwerkzaamheden in Zweden. De werkzaamheden zijn aangenomen door een dochteronderneming, L&P Baltic Bygg AB genaamd. Tot de werkzaamheden behoorden de renovatie en uitbreiding van een school in de stad Vaxholm.
In juni 2004 hebben Laval en Baltic Bygg enerzijds en Svenska Byggnadsarbetaref örbundet, de Zweedse werknemersvakbond voor de bouwnijverheid en openbare werken anderzijds, onderhandelingen gevoerd met het oog op de vaststelling van de lonen van de ter beschikking gestelde werknemers en de aansluiting van Laval bij de bouw-cao. Men heeft echter geen overeenkomst kunnen sluiten. In september en oktober heeft Laval cao’s afgesloten met de Letse vakbond voor de bouwnijverheid, waarbij 65% van de ter beschikking gestelde werknemers was aangesloten.

Op 2 november 2004 is Byggnadsarbetareförbundet gestart met een collectieve actie in de vorm van een blokkade van alle bouwterreinen van Laval in Zweden. De Zweedse werknemersbond van elektriciens heeft zich daarbij aangesloten en een solidariteitsactie georganiseerd, als gevolg waarvan de elektriciteitsinstallateurs werden belet om diensten ten behoeve van Laval te verrichten. Bij deze vakbonden was geen personeel van Laval aangesloten. Als gevolg van de onderbreking van de werkzaamheden gedurende enige tijd is Baltic Bygg failliet verklaard en zijn de ter beschikking gestelde Letse werknemers teruggekeerd naar Letland.

De Arbetsdomstol, waarbij Laval beroep betreffende met name de rechtmatigheid van de collectieve acties en de vergoeding van de geleden schade heeft ingesteld, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gevraagd of het gemeenschapsrecht zich ertegen verzet dat vakbondsorganisaties in de hierboven beschreven omstandigheden dergelijke collectieve acties organiseren.

Het Hof constateert om te beginnen dat richtlijn 96/71 de lidstaat van ontvangst niet toestaat om de verrichting van diensten op zijn grondgebied afhankelijk te stellen van de inachtneming van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die verder gaan dan de dwingende bepalingen voor minimale bescherming. Immers, richtlijn 96/71 bepaalt met betrekking tot de daarin genoemde aangelegenheden uitdrukkelijk, welk niveau van bescherming in andere lidstaten gevestigde ondernemingen in de lidstaat van ontvangst dienen te garanderen voor de werknemers die zij op het grondgebied van die lidstaat ter beschikking stellen.

Het Hof overweegt vervolgens dat het recht om collectieve actie te voeren moet worden erkend als een grondrecht dat integraal deel uitmaakt van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, doch dat de uitoefening van dit recht aan bepaalde beperkingen kan worden onderworpen. De fundamentele aard van het recht om collectieve actie te voeren, betekent niet dat dergelijke acties, indien zij worden gevoerd tegen een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die werknemers ter beschikking stelt in het kader van een grensoverschrijdende dienstverrichting, buiten de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallen.

In casu constateert het Hof dat het recht van de vakbondsorganisaties van een lidstaat om collectieve actie te voeren, waardoor in andere lidstaten gevestigde ondernemingen zich gedwongen kunnen zien om voor onbepaalde duur onderhandelingen te voeren teneinde te weten te komen welk minimumloon moet worden betaald, en om zich aan te sluiten bij een collectieve arbeidsovereenkomst waarvan de bedingen verder gaan dan de door richtlijn 96/71 gewaarborgde minimale bescherming, het voor deze ondernemingen minder aantrekkelijk, ja zelfs moeilijker kan maken om bouwwerkzaamheden op het Zweedse grondgebied uit te voeren en derhalve een beperking op het vrij verrichten van diensten vormt.

De vrijheid van dienstverrichting mag slechts worden beperkt, indien de beperking een met het Verdrag verenigbaar legitiem doel nastreeft en zij haar rechtvaardiging vindt in dwingende redenen van algemeen belang. De beperking moet voorts dienstig zijn ter bereiking van het ermee beoogde doel en mag niet verder gaan dan met het oog daarop noodzakelijk is.
In dit verband merkt het Hof op dat het recht om collectieve actie te voeren met het oog op de bescherming van werknemers in de staat van ontvangst tegen eventuele praktijken van sociale dumping, een dwingende reden van openbaar belang kan vormen. Een blokkade van bouwterreinen die door een vakbondsorganisatie in de lidstaat van ontvangst wordt georganiseerd teneinde aan werknemers die in het kader van een grensoverschrijdende dienstverrichting ter beschikking zijn gesteld, de op een bepaald niveau vastgestelde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden te garanderen, valt onder het doel van bescherming van de werknemers.

Gelet echter op de specifieke verplichtingen die voortvloeien uit de aansluiting bij de bouw-cao, welke aansluiting de vakbondsorganisaties van in andere lidstaten gevestigde ondernemingen trachten af te dwingen door middel van een collectieve actie, kan de belemmering die deze actie vormt, niet worden gerechtvaardigd door een dergelijke doelstelling. Met betrekking tot de door hem in het kader van een grensoverschrijdende dienstverrichting ter beschikking gestelde werknemers is de werkgever namelijk verplicht, als gevolg van de door richtlijn 96/71 tot stand gebrachte coördinatie, een kern van dwingende voorschriften voor minimale bescherming in de lidstaat van ontvangst in acht te nemen.

Wat de loononderhandelingen aangaat die de vakbondsorganisaties door middel van een collectieve actie zeggen te willen afdwingen van in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen die tijdelijk werknemers op hun grondgebied ter beschikking stellen, onderstreept het Hof dat het gemeenschapsrecht de lidstaten niet belet, de inachtneming van hun regelgeving inzake het minimumloon met passende middelen af te dwingen van dergelijke ondernemingen.
Collectieve acties kunnen echter niet worden gerechtvaardigd door het doel van algemeen belang van bescherming van de werknemers wanneer de loononderhandelingen die zij beogen af te dwingen van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming plaatsvinden in een nationale context die wordt gekenmerkt door het ontbreken van bepalingen, van welke aard ook, die voldoende nauwkeurig en toegankelijk zijn, zodat het voor een dergelijke onderneming in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk is te weten welke verplichtingen zij moet nakomen op het gebied van het minimumloon.

Tot slot constateert het Hof dat een nationale regeling die, ongeacht de inhoud ervan, geen rekening houdt met cao’s waaraan ondernemingen die werknemers in Zweden ter beschikking stellen, reeds gebonden zijn in de lidstaat van vestiging, tot discriminatie van deze ondernemingen leidt, aangezien zij aldus op gelijke wijze worden behandeld als nationale ondernemingen die geen cao hebben afgesloten.
Uit het Verdrag vloeit voort dat discriminerende bepalingen slechts gerechtvaardigd kunnen zijn om redenen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid.
De toepassing van deze regeling op buitenlandse ondernemingen die zijn gebonden aan cao’s waarop de Zweedse wetgeving niet rechtstreeks van toepassing is, beoogt enerzijds om vakbondsorganisaties in staat te stellen te bewerkstelligen dat alle werkgevers op de Zweedse arbeidsmarkt de in Zweden gebruikelijke lonen en overige arbeidsvoorwaarden toepassen, en heeft anderzijds tot doel om de voorwaarden te scheppen voor een eerlijke concurrentie, op gelijke voet, tussen Zweedse werkgevers en ondernemers uit andere lidstaten.
Aangezien geen van deze overwegingen verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, kan een dergelijke discriminatie niet worden gerechtvaardigd.