Verblijfsrecht derdelander

Contentverzamelaar

Verblijfsrecht derdelander

Derdelanders die gezinslid zijn van een Nederlander hebben recht op verblijf in Nederland wanneer die Nederlander na betaald werk te hebben verricht in een andere EU-lidstaat terugkeert naar Nederland. Dat geldt ook wanneer die derdelander naar Nederlands recht geen verblijfsrecht heeft en zo'n Nederlander hier geen economische activiteit meer verricht. Dit heeft het EG-Hof bepaald in de zaak Eind.

De uitspraak Eind (C-291/05) is de meest recente in een serie uitspraken van het Hof van Justitie over het verblijfsrecht in de EU van derdelanders die gezinslid zijn van een EU-burger. Uit de eerdere uitspraken van het Hof volgt dat deze gezinsleden een EG-recht op verblijf hebben dat is gekoppeld aan het verblijfsrecht dat de EU-burger bezit krachtens het EG-recht. Uit de Singh-uitspraak (C-370/90) volgt bovendien dat dit afgeleide verblijfsrecht kan worden ingeroepen indien de Unie-burger terugkeert naar zijn land van herkomst om aldaar in loondienst of zelfstandige te gaan werken. De Eind-uitspraak maakt duidelijk dat ook indien de EU-burger terugkeert naar zijn land van herkomst zonder daar economisch actief te zijn, zijn gezinsleden uit een derde land aan het EG-recht een recht ontlenen op verblijf bij de Unie-burger. Deze gezinsleden moeten zich dan wel eerder al in de lidstaat waar de EU-burger werkzaamheden verrichtte, bij hem gevoegd hebben.