Verlenging redelijke termijn ingeval van prejudiciële vragen aan EU-Hof

Contentverzamelaar

Verlenging redelijke termijn ingeval van prejudiciële vragen aan EU-Hof

Om te bepalen of de redelijke termijn wordt overschreden waarbinnen een rechter uitspraak moet doen, hoeft geen rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid was met prejudiciële vragen aan het EU-Hof. Dat heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald in een procedure tegen de Staat tot betaling van schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Aanleiding voor deze procedure is een besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van 13 oktober 2004. Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar aangetekend, beroep en hoger beroep aangetekend. Uiteindelijk heeft de Raad op 2 augustus 2011 de zaak inhoudelijk afgedaan.

Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 3 november 2004 heeft de procedure in totaal zes jaar en negen maanden geduurd. De behandeling van het bezwaar door het UWV heeft bijna zes maanden geduurd. Vervolgens heeft het beroep bij de rechtbank tien maanden geduurd. De behandeling van het hoger beroep bij de Raad heeft vijf jaar en bijna vier maanden geduurd. Tijdens het hoger beroep heeft de Raad op 13 september 2010 prejudiciële vragen gesteld aan het EU-Hof. Deze vragen zijn vervolgens op 21 juni 2011 ingetrokken.

Volgens de Raad is de behandeling van het geding door de rechter geëindigd met de uitspraak van de Raad van 2 augustus 2011. Die datum staat bij de vaststelling van de schade centraal te staan. Bij de vaststelling van de schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn moet ook rekening worden gehouden met de omstandigheid dat prejudiciële vragen zijn gesteld, ook al zijn de vragen later weer ingetrokken. Volgens de Raad bevond de zaak zich buiten zijn invloedssfeer gedurende de periode dat zij aanhangig waren bij het Hof. Deze periode betreft bijna 9 maanden. Bij het vaststellen van de overschrijding van de redelijke termijn houdt de Raad uiteindelijk rekening met dit gegeven.

Voor het vonnis klik HIER.

Het vonnis van de Raad past in de lijn van de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. Zo heeft het EHRM zich al eens uitgesproken over de gevolgen van de tijd die gemoeid is met de prejudiciële procedure:

En ce qui concerne la procédure devant la Cour de justice des Communautés européennes, la Cour note que le tribunal de grande instance d’Athènes décida, le 3 août 1993, de saisir la Cour de justice qui rendit son arrêt le 12 mars 1996. Pendant cette période, l’examen des actions litigieuses fut suspendu, ce qui entraîna un allongement des procédures de deux ans, sept mois et neuf jours. La Cour ne saurait cependant la prendre en considération dans l’appréciation de la durée de chaque procédure particulière: même si ce délai peut à première vue paraître relativement long, en tenir compte porterait atteinte au système institué par l’article 177 du traité CEE et au but poursuivi en substance par cet article.

Voor meer details klik HIER :