Verschillende verzekeringspremies voor mannen en vrouwen in strijd met EU-Handvest grondrechten

Contentverzamelaar

Verschillende verzekeringspremies voor mannen en vrouwen in strijd met EU-Handvest grondrechten

Door in een richtlijn toe te staan dat de lidstaten ongelimiteerd onderscheid mogen maken naar sekse bij het berekenen van verzekeringspremies heeft de EU in strijd met het recht op gelijke behandeling van man en vrouw gehandeld. Dat heeft het EU-Hof geoordeeld in een zaak die door het Belgische hooggerechtshof aan het Hof was voorgelegd. In het arrest toetst het Hof de geldigheid van een EU-richtlijn aan het EU-Handvest grondrechten.

Het betreft het arrest in de zaak C-236/09, Vzw Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop e.a.

In 2004 is een richtlijn ter bestijding van discriminatie naar geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten aangenomen. In deze richtlijn wordt expliciet bepaald dat seksegerelateerde verschillen in verzekeringspremies zijn toegestaan als sekse een bepalende risicofactor is.

Verzekeringsmaatschappijen hanteren voor hun premieberekening statistieken die verschillen aantonen tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld:

- vrouwen leven langer dan mannen
- mannen veroorzaken meer verkeersongevallen
- vrouwen doen meer beroep op medische prestaties dan mannen

Het Belgische Grondwettelijk Hof vraagt zich af of de bepaling in de richtlijn wel spoort met het beginsel van gelijke behandeling naar geslacht. Een grondrecht dat wordt gewaarborgd door het EU-Handvest voor de grondrechten.

In dit geval stond de richtlijn de lidstaten een uitzondering toe op de hoofdregel van de richtlijn, namelijk het afschaffen van verschillen tussen man en vrouw bij de premieberekening. Deze uitzondering was eigenlijk bedoeld als een overgangsperiode, waarna een toetsing zou volgen, maar was door de formulering ervan in wezen een uitzondering voor onbepaalde tijd.

Het Hof stelt voorop dat de totstandbrenging van de gelijkheid tussen man en vrouw een geleidelijk proces is. De Uniewetgever (Raad en EP) bepaalt zelf op welk tijdstip hij handelt en daarbij rekening houdt met de economische en sociale situatie in de Unie. Maar als er dan gehandeld wordt (zoals met deze richtlijn het geval is), dan moet het wel coherent gebeuren.

Het Hof acht de richtlijnbepaling in strijd met het EU-Handvest voor grondrechten, met ingang van 21 december 2012. Het EU-Hof knoopt hiermee aan bij de datum waarop de overige onderdelen van de richtlijn geïmplementeerd moeten zijn. De Uniewetgever en de lidstaten krijgen dus nog enige tijd om het gebrek te herstellen.