Vicepresident EU-Hof: Polen moet per direct uitvoering wet op Hooggerechtshof schorsen

Contentverzamelaar

Vicepresident EU-Hof: Polen moet per direct uitvoering wet op Hooggerechtshof schorsen

De Commissie heeft beroep wegens niet nakoming ingesteld tegen Polen wegens schending van het Unierecht met de wet inzake het Hooggerechtshof, die onder andere de pensioenleeftijd van de rechters verlaagd. Mocht dit beroep uiteindelijk worden toegewezen, dan worden volgens de vicepresident van het EU-Hof alle beslissingen van het Hooggerechtshof tot het moment waarop het EU-Hof op dat beroep heeft beslist, gegeven zonder de waarborgen van het recht op toegang tot een onafhankelijke rechter. De vicepresident wijst daarom het verzoek tot voorlopige maatregelen van de Commissie voorlopig toe. De beschikking van de vicepresident van het EU-Hof is met terugwerkende kracht van toepassing op de rechters van het Poolse hooggerechtshof die door de wet worden getroffen.

Dit blijkt uit het persbericht van het EU-Hof over de zaak C-619/18 R Commissie/Polen.

Op 3 april 2018 is de nieuwe Poolse wet op de Sąd Najwyższy (hierna: het Hooggerechtshof), de hoogste rechterlijke instantie van Polen, in werking getreden. Met deze wet is de pensioenleeftijd van de rechters van de hooggerechtshof verlaagd tot 65 jaar. De rechters van het Hooggerechtshof kunnen hun rechtsprekende functies ook na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar blijven vervullen, maar daarvoor moeten zij een verklaring overleggen dat zij hun ambt willen blijven uitoefenen en een certificaat dat hun gezondheidstoestand daarvoor toereikend is. Daarnaast moet de Poolse president zijn toestemming geven.

Volgens de wet moesten de zittende rechters van het Hooggerechtshof die voor de datum van inwerkingtreding ervan of uiterlijk op 3 juli 2018 de leeftijd van 65 jaar hadden bereikt, op 4 juli 2018 met pensioen, behalve als zij uiterlijk op 3 mei 2018 een dergelijke verklaring en een dergelijk certificaat hadden overgelegd en de Poolse president zijn toestemming had gegeven om het ambt als rechter van het hooggerechtshof te blijven uitoefenen. De Poolse president is daarbij aan geen enkel criterium gebonden en de beslissing kan niet door een rechter worden getoetst. Voorts verleent de wet op het Hooggerechtshof de Poolse president de bevoegdheid om tot en met 3 april 2019 naar eigen inzicht het aantal rechters van het Hooggerechtshof te verhogen.

Op 2 oktober 2018 heeft de Commissie beroep wegens niet-nakoming ingesteld bij het EU-Hof. De Commissie meent dat Polen het Unierecht heeft geschonden door de pensioenleeftijd te verlagen en deze toe te passen op de rechters die tot en met 3 april 2018 zijn benoemd, en de Poolse president de discretionaire bevoegdheid te verlenen om de ambtstermijn van de rechters van de Hooggerechtshof te verlengen.

In afwachting van het arrest van het Hof heeft de Commissie het Hof in kort geding verzocht Polen te gelasten de volgende voorlopige maatregelen te nemen: schorsen van de toepassing van de nationale bepalingen over de verlaging van de pensioenleeftijd, alle noodzakelijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de rechters van de Hooggerechtshof die geraakt worden door de betwiste bepalingen hun ambt op dezelfde post kunnen uitoefenen, met hetzelfde statuut en dezelfde rechten en arbeidsvoorwaarden als voor de inwerkingtreding van de wet op het Hooggerechtshof, geen rechters bij het Hooggerechtshof benoemen in de plaats van de rechters van het Hooggerechtshof die door deze bepalingen worden geraakt en geen nieuwe president van het Hooggerechtshof benoemen of de persoon aanwijzen die belast is met de leiding van het Hooggerechtshof in de plaats van de eerste president totdat de nieuwe eerste president is benoemd, de Commissie uiterlijk een maand na de kennisgeving van de beschikking (van de vicepresident) van het Hof, en daarna elke maand, op de hoogte stellen van alle maatregelen die Polen heeft genomen om deze beschikking volledig uit te voeren.

De vicepresident van het EU-Hof, Rosario Silva de Lapuerta, heeft voordat Polen zijn opmerkingen in de kortgedingprocedure heeft ingediend, alle vorderingen van de Commissie voorlopig toegewezen tot de uitspraak van de eindbeschikking in die kortgedingprocedure.

De betwiste nationale bepalingen worden al toegepast en al heeft geleid tot een grondige en onmiddellijke wijziging van de samenstelling van het Hooggerechtshof. Deze wijziging van de samenstelling kan bovendien nog verdergaan indien nog andere nieuwe rechters zouden worden benoemd. Dit betekent volgens de vicepresident dat, mocht het beroep wegens niet-nakoming van de Commissie tegen Polen uiteindelijk worden toegewezen, alle beslissingen van het Hooggerechtshof tot het moment waarop het EU-Hof op dat beroep heeft beslist, worden gegeven zonder de waarborgen die worden geboden door het recht op toegang tot een onafhankelijke rechter.

De vicepresident herinnert eraan dat het vereiste van onafhankelijke rechters een van de wezenlijke onderdelen van het grondrecht op een eerlijk proces is. Dat grondrecht is van groot belang als waarborg van de bescherming van alle rechten die rechtzoekenden aan het Unierecht ontlenen en van het behoud van de in artikel 2 VEU genoemde waarden die de lidstaten gemeen hebben, met name de waarde van de rechtsstaat. De schending van een grondrecht als het recht op een onafhankelijke rechter kan dus vanwege de aard van dat recht op zich leiden tot ernstige en onherstelbare schade. In dit geval kan op grond van de hoedanigheid van rechter in laatste aanleg van het Hooggerechtshof en van het gezag van gewijsde dat de beslissingen zouden hebben die deze rechter tot aan het arrest van het Hof op het beroep wegens niet-nakoming zou nemen, worden vastgesteld dat er een reëel risico is dat rechtzoekenden ernstige en onherstelbare schade lijden als de voorlopige maatregelen niet worden toegekend en het beroep wegens niet-nakoming door het Hof wordt toegewezen. In die omstandigheden is in dit stadium van de procedure de voorwaarde van spoedeisendheid vervuld.

De beschikking is nog niet gepubliceerd.