VN-terrorismelijsten opnieuw onder vuur

Contentverzamelaar

VN-terrorismelijsten opnieuw onder vuur

De Europese Commissie moet de motivering voor de plaatsing van een persoon op de VN-terrorismelijst inhoudelijk toetsen. Dat oordeelt het Gerecht van de Europese Unie in de zaak Kadi, die zich voor de derde maal tot de EU-rechter wendt. Het Gerecht komt tot die conclusie omdat Kadi onvoldoende mogelijkheden heeft zijn plaatsing op de VN-lijst op VN-niveau aan te vechten.

In de zaak Kadi I (C-402/05) oordeelde het EU-Hof van Justitie dat de uitvoering door de EU van de zogenoemde ‘Taliban-sanctielijst’ van de VN in strijd was met de grondrechten. Het Hof was het meest kritisch over het feit dat de EU de VN-listing van Kadi overnam, zonder Kadi te informeren over de gronden van listing en zonder hem gelegenheid te bieden zijn bezwaren tegen zijn EU listing kenbaar te maken.

De Commissie, die de VN-sancties uitvoert, heeft daarop Kadi geïnformeerd over de redenen die ten grondslag liggen aan de VN-listing en hem de kans gegeven zijn bezwaren kenbaar te maken. Vervolgens heeft de Commissie besloten dat volgens haar Kadi op de lijst moest blijven staan. Dit is in de ogen van het Gerecht onvoldoende. Volgens het Gerecht betekent de uitspraak van het Hof dat de Europese Commissie niet alleen de bezwaren van Kadi, maar ook de bevindingen van de VN inhoudelijk moet beoordelen. Dit geldt te meer indien de sancties lang voortduren, in het geval van Kadi tien jaar. Daardoor ontbeert de listing het aanvankelijk beoogde tijdelijke administratieve karakter en krijgt de listing steeds meer het strafrechtelijke karakter van confiscatie. Dit betekent ook dat het Gerecht (en het EU-Hof) een “full and rigorous judicial review” van de maatregelen moeten kunnen uitoefenen.

De Commissie is zeer formeel en oppervlakkig omgegaan met de rechten van verdediging van Kadi, aldus het Gerecht. De Commissie heeft Kadi onvoldoende de kans gegeven de beschuldigingen van de VN aan zijn adres te weerleggen.

Het Gerecht benadrukt het verschil tussen de uitvoering van de VN-sancties door de EU en de sancties die de EU uit eigen hoofde oplegt aan personen en entiteiten. Bij die laatste categorie is er sprake van een nationale procedure, die getoetst kan worden door een nationale rechter. Het VN-sanctieregime daarentegen wordt volgens het Gerecht gekenmerkt door de afwezigheid van waarborgen van het recht op verdediging. Bovendien is er geen rechterlijke toets op VN-niveau. Het Gerecht uit met name kritiek op het feit dat de Veiligheidsraad nog geen besluit heeft genomen om een onafhankelijk en onpartijdig orgaan in te stellen dat de beslissingen van het VN-sanctiecomité kan toetsen.