Vragen aan EU-Hof over het recht van een asielzoeker op inzage in IND-dossier

Contentverzamelaar

Vragen aan EU-Hof over het recht van een asielzoeker op inzage in IND-dossier

Het EU-Hof zal zich op verzoek van de rechtbank Middelburg buigen over de reikwijdte van het begrip ‘persoonsgegevens’ en de omvang van het inzagerecht in de EU-Privacyrichtlijn. Deze uitleg is van belang voor de vraag of een asielzoeker inzage mag hebben in de interne juridische beoordeling van de IND van zijn situatie die aan de afwijzing van de asielaanvraag ten grondslag ligt.

Het hoofdgeding betreft een asielzoeker die op 13 januari 2009 een aanvraag voor een verblijfvergunning heeft ingediend. De aanvraag wordt door IND afgewezen. De asielzoeker vraagt inzage in de zogeheten ‘minuut’ die een weergave is van interne juridische beoordeling die aan de afwijzing ten grondslag ligt. De asielzoeker beroept zich op het inzagerecht uit de Wet bescherming persoonsgegevens. Op grond van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens heeft ieder het recht zich “tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.” Uitgangspunt van de wet is dat een inzageverzoek met een volledig overzicht van de verwerkte gegevens moet worden beantwoord. De wet vereist daarbij dat “een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens” wordt vermeld.

De IND wijst het inzageverzoek van de asielzoeker af. Volgens de IND bevat een minuut geen persoonsgegevens, maar alleen een juridische analyse. Bovendien stelt de IND dat deze analyse alleen ondersteunend is aan een bepaalde beslissing. De asielzoeker stelt beroep in tegen deze weigering om een afschrift van de minuut te verstrekken.

In het kader van deze beroepsprocedure stelt de rechtbank Middelburg vast dat het inzagerecht uit de Wet bescherming persoonsgegevens door de hoogste rechtscolleges van Nederland anders wordt uitgelegd. De rechtbank merkt op dat de Hoge Raad een ruim inzagerecht hanteert, terwijl de Raad van State juist uitgaat van een beperkt recht op inzage. De rechtbank twijfelt over de juistheid van het oordeel van de Raad van State.

Tegen deze achtergrond kiest de rechtbank ervoor prejudiciële vragen aan het EU-Hof te stellen over Privacyrichtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. De rechtbank stelt vragen over de precieze betekenis van het begrip ‘persoonsgegevens’ in de zin van artikel 2 en de precieze strekking en reikwijdte van het inzagerecht in de zin van artikel 12.
Een antwoord van het EU-Hof kan in de tweede helft van 2013 worden verwacht.

Voor de prejudiciële vragen klik HIER