Wegpesten werkneemster wegens zorg gehandicapt kind in strijd met EG-richtlijn

Contentverzamelaar

Wegpesten werkneemster wegens zorg gehandicapt kind in strijd met EG-richtlijn

De richtlijn inzake gelijke behandeling op het werk verbiedt niet alleen discriminatie van een werknemer wegens een handicap, maar ook discriminatie en pesterijen door een werkgever als een werknemer extra zorg moet besteden aan een gehandicapt kind. Dat is het advies van Advocaat-Generaal Poiares Maduro aan het EG-Hof in een prejudiciële zaak over het ontslag van de Britse werkneemster Coleman.

In deze prejudiciële verwijzing van het South London Employment Tribunal is voor het eerst een belangrijke vraag aan de orde over de werkingssfeer van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep. Het Tribunal vraagt het EG-Hof of het in de richtlijn neergelegde discriminatieverbod ook betrekking heeft op gevallen waarin een werknemer zelf geen handicap heeft, maar op grond van een band met een gehandicapte minder gunstig wordt behandeld dan zijn collega’s.

De feiten in deze zaak zijn als volgt. Sharon Coleman heeft vanaf 2001 als juridisch secretaresse gewerkt voor Attridge Law, een advocatenkantoor te Londen. In 2002 is zij bevallen van een gehandicapte zoon. Hij lijdt aan bronchomalacie en aangeboren laryngomalacie. Coleman is zijn voornaamste verzorgster.
Op 4 maart 2005 is Coleman vrijwillig uit dienst getreden en heeft zij dus opgehouden te werken voor Attridge Law. Op 30 augustus 2005 heeft zij tegen haar vroegere werkgevers een procedure ingeleid op basis van geconstrueerd ontslag en discriminatie op grond van handicap, met het betoog dat haar vroegere werkgevers haar minder gunstig hebben behandeld dan werknemers met niet-gehandicapte kinderen en haar hebben onderworpen aan gedrag waardoor een voor haar vijandige omgeving werd gecreëerd. Ter illustratie van de discriminerende behandeling die zij stelt te hebben geleden, vermeldt zij onder meer dat haar werkgevers haar niet haar vroegere betrekking hebben teruggeven na haar moederschapsverlof; dat haar werkgevers haar als „lui” hebben bestempeld toen zij vrij wilde nemen om voor haar zoon te zorgen en haar niet dezelfde flexibele arbeidsregeling hebben gegeven als haar collega’s met niet-gehandicapte kinderen; dat haar werkgevers zeiden dat zij haar „verdomde kind” gebruikte om haar arbeidsomstandigheden naar haar hand te zetten; dat haar werkgevers haar aan een tuchtmaatregel hebben onderworpen en een door haar ingediende formele klacht tegen haar onheuse behandeling niet naar behoren hebben behandeld.

In zijn advies aan het Hof concludeert Advocaat-generaal Poiares Maduro dat richtlijn 2000/78/EG niet alleen werknemers beschermt die zelf gehandicapt zijn, maar ook werknemer die wegens de handicap van een ander persoon ongunstiger behandeld worden. Hij wijst erop dat de richtlijn niet alleen betrekking heeft op discriminatie, maar ook op intimidatie: ongewenst gedrag dat tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd (artikel 2, lid 3 van de richtlijn).

Wat van belang is volgens de Advocaat-Generaal, is dat de handicap – in casu de handicap van de zoon van Coleman – een reden is om een persoon minder gunstig te behandelen. De richtlijn is niet alleen van toepassing wanneer de verzoeker zelf gehandicapt is, maar telkens wanneer er een geval is van minder gunstige behandeling wegens een handicap. Indien Coleman kan bewijzen dat zij minder gunstig is behandeld wegens de handicap van haar zoon, moet zij zich dus op de richtlijn kunnen beroepen, aldus de Advocaat-Generaal.

De uitspraak van het Hof wordt over enkele maanden verwacht.