Werknemer zonder verblijfstitel heeft recht op bescherming tegen insolventie werkgever

Contentverzamelaar

Werknemer zonder verblijfstitel heeft recht op bescherming tegen insolventie werkgever

Nederlandse regelgeving die derdelanders zonder verblijfstitel geen aanspraak geeft op een insolventie-uitkering, terwijl zij in het civiele recht wel aan te merken zijn als werknemers, is in strijd met EU-recht. Een derdelander zonder een geldige verblijfstitel die in Nederland werk verricht, heeft recht op bescherming tegen faillissement van zijn werkgever. Dit heeft het EU-Hof bepaald.

Het gaat om een arrest van 5 november 2014, C-311/13 Tümer.

De zaak was aangespannen door een onderdaan uit een derde land, die sinds 1988 in Nederland woonde. Sinds 2007 had hij geen geldige verblijfstitel meer. Sinds 2005 werkte de man voor een Nederlands cosmeticabedrijf, dat in 2007 ook WW-premie voor hem afdroeg. In januari 2008 ging het bedrijf failliet. Voorafgaand aan het faillissement was het al een paar maanden niet in staat geweest om aan de werknemer zijn volledige loon uit te keren. Een aanvraag van de werknemer voor een insolventie-uitkering ter vergoeding van het achterstallige loon werd echter afgewezen, op grond van het feit dat hij illegaal in Nederland verbleef. De zaak kwam voor de Centrale Raad van Beroep (‘CRvB’), die een prejudiciële vraag stelde aan het EU-Hof.

Richtlijn 80/987/EEG (thans gecodificeerd in de vrijwel identieke Richtlijn 2008/94/EG, die ten tijde van het geschil nog niet in werking was getreden) stelt regels over de bescherming van werknemers bij insolventie van de werkgever. Het verplicht lidstaten onder meer om een waarborgfonds te creëren om onvervulde loonaanspraken van werknemers te vergoeden. De Richtlijn laat de definitie van het begrip ‘werknemer’ echter over aan de lidstaten, en biedt een beperkte mogelijkheid om bepaalde categorieën werknemers uit te sluiten. De Nederlandse Werkloosheidswet (‘WW’), waarin de Richtlijn is geïmplementeerd, sluit vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven uit van het begrip ‘werknemer’. Zij hebben hierdoor geen aanspraak op een insolventie-uitkering. Aan de andere kant kent het civiele recht de status van werknemer toe aan iedereen die een arbeidsovereenkomst heeft, ongeacht zijn nationaliteit of status van verblijf. Op grond hiervan kan een derdelander dus wel aanspraak maken op zijn loon.

Het Hof oordeelt dat de beoordelingsvrijheid van lidstaten om het begrip ‘werknemer’ in te vullen niet onbeperkt is. De Richtlijn heeft de sociale doelstelling “om te worden toegepast op de loonaanspraken van elke werknemer tegenover zijn werkgever” (cursivering toegevoegd). Derdelanders zijn dus niet bij voorbaat uitgesloten van de werkingssfeer. De Richtlijn biedt weliswaar de mogelijkheid bepaalde groepen werknemers uit te sluiten van de reikwijdte, maar alleen voor zover deze groep eenzelfde mate van bescherming geniet als die welke de Richtlijn biedt. Dat is in het onderhavige geschil niet het geval.

De bevoegdheid van lidstaten om het begrip werknemer zelf in te vullen, mag volgens het Hof niet zo worden gebruikt, dat het de sociale doelstelling van de Richtlijn in gevaar brengt. Uit de door de CRvB verstrekte gegevens begrijpt het Hof verder dat het Nederlandse civiele recht “eenieder die door een arbeidsovereenkomst aan een werkgever is gebonden, aanmerkt als ‘werknemer’ die recht heeft op loon, ongeacht zijn nationaliteit of de legaliteit van zijn verblijf”. In dat geval is het in strijd met de sociale doelstelling van de Richtlijn om hen wel de status van werknemer toe te kennen in het civiele recht, waardoor zij aanspraak hebben op loon tegenover hun werkgever, terwijl zij geen aanspraak kunnen maken op bescherming tegen insolventie volgens de WW. Het feit dat mensen die zonder geldige verblijfstitel in Nederland wonen in beginsel geen recht hebben om te werken, doet daar niets aan af, volgens het Hof. Voor zover ze toch werken, hebben ze immers nog steeds de civielrechtelijke status van werknemer.

Als gevolg hiervan verzet de Richtlijn zich volgens het Hof tegen een nationale regeling zoals de WW, voor zover die illegaal verblijvende werknemers uitsluit van het recht om een insolventie-uitkering te ontvangen, terwijl zij voor het civiele recht wel worden aangemerkt als ‘werknemer’ en recht hebben op loon.