Wet Inburgering Buitenland in strijd met Europese Gezinsherenigingsrichtlijn

Contentverzamelaar

Wet Inburgering Buitenland in strijd met Europese Gezinsherenigingsrichtlijn

Het behalen van een inburgeringsexamen als voorwaarde voor gezinshereniging is in strijd met de Europese gezinsherenigingsrichtlijn. Dat is het oordeel van de rechtbank in Den Bosch in de zaak van een vrouw uit Azerbeidzjan die volgens de Wet inburgering buitenland eerst in het buitenland voor haar inburgeringsexamen moest slagen voordat ze zich bij haar man in Nederland mocht voegen.

De rechtbank baseert zich daarbij op het standpunt van de Europese Commissie in de prejudiciƫle procedure in de zaak Imran (ve11001517). De Europese Commissie heeft Nederland in 2011 al op de vingers getikt over dit onderwerp.

Uit de uitspraak (LJN: BY4171) blijkt dat een lidstaat misschien wel integratievoorwaarden mag stellen, maar dat de plicht te slagen voor het inburgeringsexamen te ver gaat. Deze eis is in strijd met art. 7, lid 2 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De  Rechtbank verwijst in dit verband naar het reeds aangehaalde standpunt van de Europese Commissie , waarin de Commissie concludeert dat de genoemde bepaling het niet toelaat dat een lidstaat een gezinslid van een rechtmatig in die lidstaat wonende burger van een derde land de toegang en verblijf weigert uitsluitend op de grond dat dit gezinslid niet het in de wetgeving van die lidstaat voorgeschreven inburgeringsexamen in het buitenland heeft behaald.

De Nederlandse wet is op dit onderdeel strenger dan de Europese richtlijn voor gezinshereniging toestaat. De rechtbank Den Bosch heeft dit onjuist geacht.