Zeehondenjagers vangen bot

Contentverzamelaar

Zeehondenjagers vangen bot

Het Gerecht van de EU heeft een beroep van een groep zeehondenjagers (voornamelijk uit Cananda) tegen het Europese verbod op de handel in zeehondenbont afgewezen. De Nederlandse regering ondersteunde in deze zaak de Raad van de Europese Unie. In het arrest gaat het Gerecht voor de eerste maal in op de uitbreiding van de beroepsmogelijkheden door het Verdrag van Lissabon.

Volgens artikel 263 VWEU kunnen een natuurlijke persoon of rechtspersoon opkomen tegen

  • handelingen tot hem gericht zijn
  • handelingen die hem rechtstreeks en individueel raken
  • regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.

De introductie van de laatste situatie is een vernieuwing van het Verdrag van Lissabon. Deze vernieuwing beoogt de mogelijkheden van natuurlijke personen om op te komen tegen EU-regelgeving bij het EU-Hof uit te breiden. Er bestaat onduidelijkheid over de draagwijdte van deze uitbreiding. De term 'regelgevende handeling' is namelijk niet gedefinieerd in het EU-Werkingsverdrag.

Het Gerecht geeft in deze zaak voor het eerst een interpretatie van het begrip regelgevende handelingen. Volgens het Gerechtblijkt uit artikel 263 EU-Werkingsverdrag dat het een maatregel van algemene stekking betreft, maar die zich ook duidelijk onderscheidt van de term ´wetgevingshandelingen. Het Gerecht analyseert vervolgens de totstandkomingsgeschiedenis van deze term. Hij kwam voor het eerst op toen er over besloten werd tijdens de Europese Conventie in 2004 die leidde tot de Europese Grondwet. Het is de bedoeling geweest om personen meer mogelijkheden te geven, maar wel een restriciteve aanpak te blijven hanteren voor de echte “wetgevende handelingen”. Wetgevende handelingen als bedoeld in artikel 289, lid 3 EU-Werkingsverdrag vallen daarom volgens het Gerecht niet onder het begrip regelgevende handelingen.

Het verbod op de handel in zeehondenbont is tot stand gekomen voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Volgens het Gerecht moet deze handeling, die volgens de oude codecisieprocedure (Raad en EP beslissen samen) tot stand is gekomen, gezien worden als een wetgevende handeling. Het is daarmee geen regelgevende handeling en dus dient de verordening de jagers niet alleen rechtstreeks, maar ook individueel te raken, willen ze ontvankelijk zijn in hun beroep bij het Gerecht.Er is echter niets in de verordening dat deze jagers individueel onderscheidt van anderen. Het Gerecht concludeert dat de zeehondenjagers niet ontvankelijk zijn in hun beroep.

Indirect lijkt het Gerecht hiermee ook een voorschot te nemen op de uitleg van artikel 260, lid 3, EU-Werkingsverdrag, betreffende de oplegging van boetes en dwangsommen bij te late implementatie van richtlijnen die “volgens een wetgevingsprocedure” zijn aangenomen. Ook hier wordt niet met zoveel woorden geëist dat met wetgevingsprocedure uitsluitend een van de nieuwe procedures van het EU-Werkingsverdrag wordt bedoeld en dat de richtlijn na de inwerkingstreding van het EU-Werkingsverdrag tot stand is gekomen. De uitleg van deze bepaling is echter voorbehouden aan het Hof van Justitie en zal nog moeten blijken in een toekomstige procedure.