Ziekte veroorzaakt door gebrekkig vaccin ook bewezen door samenstel van aanwijzingen

Contentverzamelaar

Ziekte veroorzaakt door gebrekkig vaccin ook bewezen door samenstel van aanwijzingen

Ondanks de afwezigheid van wetenschappelijke consensus kan worden bewezen dat een ziekte het gevolg is van een gebrekkig vaccin door een samenstel van ernstige, precieze en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen. Dat heeft het EU-Hof geantwoord op vragen van een Franse rechter.

Het gaat om arrest van het EU-Hof van 21 juni 2017 in de zaak C-621/15, Sanofi Pasteur.

Een door Sanofi Pasteur geproduceerd vaccin tegen hepatitis B is tussen eind 1998 en midden 1999 aan een Franse patiënt  toegediend. Daarna kampte hij met verschillende aandoeningen (waaronder multiple sclerose). De patiënt is in 2011 overleden. Hij en zijn familie beweren schade te hebben geleden door het vaccin.

Een Franse rechtbank verwierp het beroep omdat er geen wetenschappelijke consensus bestaat over het bestaan van een oorzaak-gevolg verband tussen de vaccinatie tegen hepatitis B en het optreden van multiple sclerose.

In hoger beroep wil het hooggerechtshof in Frankrijk van het EU-Hof weten of een rechter ook naar andere bewijzen dan wetenschappelijke consensus mag kijken, om vast te stellen dat er een oorzaak-gevolg relatie tussen een gebrekkig vaccin en een ziekte bestaat. Volgens de Richtlijn 85/374/EG (aansprakelijkheid voor gebrekkige producten) moet de benadeelde de schade, het gebrek en het oorzakelijke verband bewijzen.

De patiënt en zijn familie verwijzen namelijk naar zijn uitstekende gezondheid in het verleden, het ontbreken van eerdere soortgelijke ziektegevallen in de familie en naar het feit dat de ziekte kort na de vaccinatie is opgetreden.

Het EU-Hof oordeelt dat een rechter een gebrek en oorzakelijk verband met een daaropvolgende ziekte mag vaststellen op basis van ‘ernstige, precieze en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen’. Dat is verenigbaar met de genoemde richtlijn omdat de benadeelde de verschillende bewijzen verstrekt, en de rechter daardoor in staat is om het bewijs te waarderen.

Bovendien wordt het erg moeilijk om de aansprakelijkheid van producenten vast te stellen als elk bewijs op medisch onderzoek gebaseerd moet zijn. Dat zou afbreuk doen aan het nuttige effect van de richtlijn, die onder meer  veiligheid en gezondheid van de consumenten wil beschermen.

Nationale rechters moeten wel precies nagaan of de verschillende aanwijzingen tot een aannemelijke conclusie kunnen leiden.

In deze zaak is het EU-Hof van mening dat de combinatie van het korte tijdsverloop tussen de toediening van het vaccin en het optreden van de ziekte, het ontbreken van eerdere familiaire ziektegevallen en het grote aantal soortgelijke gevallen, voldoende bewijs levert.

Het EU-Hof benadrukt verder dat nationale rechters geen bewijs op basis van vermoedens kunnen toelaten. Dat zou immers de bewijsregels uit de richtlijn schenden doordat een producent zich tegen vermoedens zou moeten verweren.