EU-Hof: Elektronische overlegging van auteursrechtelijk beschermd materiaal als bewijsstuk aan een rechter niet in strijd met EU-auteursrechtenrichtlijn

Contentverzamelaar

EU-Hof: Elektronische overlegging van auteursrechtelijk beschermd materiaal als bewijsstuk aan een rechter niet in strijd met EU-auteursrechtenrichtlijn

Het per e-mail toesturen aan een rechter van auteursrechtelijk beschermd materiaal als bewijsstuk in een gerechtelijke procedure tussen particulieren vormt geen “mededeling aan het publiek” of “distributie onder het publiek” in de zin van de EU-auteursrechtenrichtlijn. Een dergelijke overlegging is tevens verenigbaar met het EU-Handvest van de grondrechten. Dat is het antwoord van het EU-Hof naar aanleiding van vragen van een Zweedse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 28 oktober 2020 in de zaak C-637/19, BY tegen CX

Achtergrond

BY en CX hebben beiden een eigen website. In een eerder geschil voor de burgerlijke rechter heeft CX een kopie van een tekstpagina van de website van BY als bewijsstuk overlegd. Op deze tekstpagina stond ook een foto. Het bewijsstuk is in een civiele zaak bij een Zweedse rechter via de e-mail aan de rechter toegestuurd. BY voert aan dat hij het auteursrecht op deze foto heeft en stelt dat CX inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht door de tekstpagina en daarmee de foto via de mail naar de rechter te sturen.  

Auteurs van bijvoorbeeld webpagina’s hebben het uitsluitende recht de mededeling van hun werken aan het publiek toe te staan of te verbieden (artikel 3, lid 1 van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (hierna: EU-auteursrechtenrichtlijn)). Daarnaast beschikken auteurs over het uitsluitende recht om elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of kopieën daarvan toe te staan of te verbieden (artikel 4, lid 1, richtlijn 2001/29).

BY is een procedure gestart bij de Zweedse rechter, waarin hij schadevergoeding vordert voor de door CX gemaakte inbreuk op zijn auteursrecht. CX stelt dat de openbaarmaking van het fotomateriaal ten behoeve van de gerechtelijke procedure geen schending van het auteursrecht oplevert. De rechter wil van het EU-Hof weten of en, zo ja, in welke omstandigheden de openbaarmaking aan een rechter per e-mail van auteursrechtelijk beschermd materiaal als bewijsstuk in een gerechtelijke procedure een “mededeling aan het publiek” of een “distributie onder het publiek” in de bovenbedoelde zin van de EU-auteursrechtenrichtlijn kan zijn. 

In dit kader vraagt de rechter zich ook af of het feit dat het nationale recht voorziet in een algemeen beginsel van toegang tot officiële documenten, op grond waarvan een ieder toegang kan krijgen tot aan rechters toegestuurde documenten, van invloed kan zijn op de vraag of een openbaarmaking van materiaal aan een rechter een ‘mededeling aan het publiek’ of ‘distributie onder het publiek’ kan zijn.

EU-Hof

Het EU-Hof brengt ten eerste in herinnering dat een mededeling aan het publiek van een werk, uitgezonderd de distributie van fysieke kopieën ervan, niet onder het in artikel 4, lid 1, EU-auteursrechtenrichtlijn bedoelde begrip “distributie onder het publiek” valt. Een dergelijke mededeling valt onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, EU-auteursrechtenrichtlijn (zaak C-263/18). Volgens het EU-Hof dient daarom alleen te worden onderzocht of de overlegging een “mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, EU-auteursrechtenrichtlijn inhoudt.

Vervolgens brengt het EU-Hof in herinnering dat een ‘mededeling aan het publiek’ gericht moet zijn tot een onbepaald aantal potentiële ontvangers en dat het moet gaan om een vrij groot aantal personen (zaak C-135/10 ). In deze context oordeelt het EU-Hof dat wanneer een communicatie gericht is tot een duidelijk omschreven en gesloten groep van personen die binnen een rechterlijke instantie belast zijn met taken van openbare dienst, een dergelijke communicatie niet kan worden aangemerkt als ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, EU-auteursrechtenrichtlijn.

Verder oordeelt het EU-Hof dat het geen verschil maakt dat in het nationale recht een algemeen beginsel van openbaarheid van overheidsdocumenten is vastgelegd, waardoor een ieder die daarom verzoekt toegang kan krijgen tot aan een rechter overgelegde processtukken. Deze toegang wordt namelijk niet verleend door de gebruiker die het werk aan de rechter heeft overlegd, maar door de rechter die op grond van het nationale recht verplicht is tot openbaarmaking. Dergelijke nationale bepalingen tot openbaarmaking vallen buiten de reikwijdte van de EU-auteursrechtenrichtlijn (artikel 9).

Tenslotte oordeelt het EU-Hof dat de rechten van verdediging van een justitiabele, zoals neergelegd in artikel 47 van het EU-Handvest van de grondrechten (hierna: EU-Handvest), ernstig zouden worden ondermijnd als een rechthebbende bezwaar zou kunnen maken tegen de openbaarmaking van bewijsmateriaal aan een rechter op de enkele grond dat dit bewijsmateriaal een door het auteursrecht beschermd voorwerp bevat. Deze auteursrechten moeten weliswaar worden beschermd op grond van artikel 17, lid 2, EU-Handvest , maar dit recht is volgens het EU-Hof niet absoluut en moet tegen andere grondrechten worden afgewogen.

Meer informatie:

  • ECER-dossier: Intellectueel eigendom – Auteursrechten en naburige rechten