EU-Hof wijst arrest inzake de afbakening van de Brussel I bis-verordening en de Insolventieverordening

Contentverzamelaar

EU-Hof wijst arrest inzake de afbakening van de Brussel I bis-verordening en de Insolventieverordening

De vordering die een schuldeiser bij een andere nationale rechter dan de rechter van de insolventieprocedure heeft ingesteld met betrekking tot een factuur die ter verificatie bij de curator is ingediend, valt binnen de werkingssfeer van de Brussel I bis-verordening en niet van de Insolventieverordening. Dat is het antwoord van het EU-Hof op prejudiciële vragen van een Belgische rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 14 november 2024 in de zaak C-394/22, Oilchart International

Achtergrond

Oilchart International NV (hierna: Oilchart) is een Belgische vennootschap die betaling vordert van een onbetaalde factuur voor het bunkeren van een zeeschip in de haven van Sluiskil (Nederland). Deze factuur was nog niet betaald toen de schuldenaar, O.W. Bunker BV NL (hierna: OWB NL), een vennootschap naar Nederlands recht, failliet ging. De vordering is in België ingesteld nadat de insolventieprocedure in Nederland was geopend.

Deze situatie doet de vraag rijzen of het hof van beroep te Antwerpen, waarbij de insolventieprocedure niet is geopend, bevoegd kan zijn om kennis te nemen van de vordering van Oilchart tot betaling van de betrokken factuur. 

Om te kunnen beslissen over zijn internationale bevoegdheid heeft de Belgische rechter het EU-Hof in wezen gevraagd of de vordering die de schuldeiser bij hem heeft ingesteld inzake een nog onbetaalde factuur, terwijl deze factuur ter verificatie is ingediend bij de curator in het kader van een insolventieprocedure voor een rechter in een andere lidstaat (namelijk, in Nederland), binnen de werkingssfeer van de EG-Insolventieverordening of van de Brussel I bis-verordening valt. De EG-Insolventieverordening is namelijk van toepassing wanneer de vordering onder de faillissementsuitzondering van artikel 1, lid 2, onder b) van de Brussel I bis-verordening valt. 

EU-Hof

Het EU-Hof brengt in herinnering dat de werkingssferen van de EG-Insolventieverordening en de Brussel I bis-verordening duidelijk zijn afgebakend en dat alleen vorderingen die (I) rechtstreeks uit een insolventieprocedure voortvloeien en (II) daarmee nauw samenhangen, van de werkingssfeer van de Brussel I bis-verordening zijn uitgesloten en aldus binnen de werkingssfeer van de EG-Insolventieverordening vallen. De vordering in de onderhavige zaak voldoet niet aan dit dubbele criterium. 

Met betrekking tot het eerste criterium (‘rechtstreeks voortvloeien’) oordeelt het EU-Hof dat zowel de uit de rechtsvordering ingeroepen verbintenissen uit overeenkomst als de mechanismen voor de tenuitvoerlegging van die verbintenissen hun grondslag vinden in het verbintenissenrecht en los staan van de specifieke regels die gelden voor insolventieprocedures. Het EU-Hof wijst er eveneens op dat de onderhavige vordering ook buiten een insolventieprocedure om kan worden ingesteld.

Met betrekking tot het tweede criterium (‘nauw verbonden’) oordeelt het EU-Hof dat het enkele feit dat de vordering tevens bij de curator van het faillissement is ingediend niet volstaat om die vordering onder de faillisementsuitzondering van de Brussel I bis-verordening te laten vallen. 

De onderhavige vordering valt aldus binnen de werkingssfeer van de Brussel I bis-verordening. 

Meer informatie: