Duurzaam verblijfsrecht

Afbeeldingsbanner - Duurzaam verblijfsrecht

© Riesjard Schropp

Menuweergave

Duurzaam verblijfsrecht

Op deze pagina:

Hoofdregel

Iedere EU-burger die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar verblijf op het grondgebied van de gastlidstaat heeft verbleven, heeft in de gastlidstaat een duurzaam verblijfsrecht verworven (artikel 16, lid 1, richtlijn 2004/38). Ook de familieleden van een EU-burger - die niet de nationaliteit van een EU-lidstaat bezitten - verkrijgen een duurzaam verblijfsrecht indien zij gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal in de gastlidstaat bij de EU-burger hebben gewoond (artikel 16, lid 2, richtlijn 2004/38). 

Het ononderbroken karakter van het verblijf wordt niet beinvloed door tijdelijke afwezigheden van maximaal zes maanden per jaar. Ook afwezigheden van langere duur voor de vervulling van militaire verplichtingen en afwezigheden van ten hoogste twaalf achtereenvolgende maanden om belangrijke redenen (o.a. zwangerschap, bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding) beinvloeden het ononderbroken karakter niet. Daarnaast heeft ook de uitzending om werkzaamheden te verrichten in een andere EU-lidstaat of derde land geen invloed op het onderbroken karakter (artikel 16, lid 3, richtlijn 2004/38). 

Het ononderbroken verblijf kan met alle in de gastlidstaat gebruikelijke bewijsmiddelen door de EU-burger en zijn familieleden worden aangetoond. Het verblijf wordt niet langer ononderbroken geacht wanneer ten aanzien van de EU-burger of een familielid een besluit tot verwijdering uit de gastlidstaat ten uitvoer is gelegd (artikel 21, richtlijn 2004/38)

De periode die een derdelander-familielid van een EU-burger in de gevangenis doorbrengt kan niet worden meegeteld bij de berekening van de periode om in aanmerking te komen voor een duurzaam verblijfsrecht. Een gevangenisstraf onderbreekt namelijk de integratie van het familielid in de gastlidstaat. Om die reden is er geen sprake van ononderbroken verblijf in de gastlidstaat tijdens het uitzitten van een gevangenisstraf (C-378/12, Onuekwere, punten 24-25 en 32). 

  • ECER-bericht - EU-Hof: Geen opbouw verblijfsrecht in de gevangenis (29 januari 2014)

Wanneer het duurzame verblijfsrecht eenmaal is verkregen kan het slechts worden verloren door een afwezigheid van meer dan twee achtereenvolgende jaren uit de gastlidstaat (artikel 16, lid 4, richtlijn 2004/38). 

Naar boven

Uitzonderingen op de hoofdregel

Op de hoofdregel dat een EU-burger en zijn familieleden vijf jaar ononderbroken in de gastlidstaat moeten hebben verbleven om het duurzame verblijfsrecht te verwerven zijn in richtlijn 2004/38 een aantal uitzonderingen opgenomen. Deze uitzonderingen worden hieronder behandeld:

I. Ouderdomspensioen / vervroegde uittreding

Een werknemer of zelfstandige - die op het tijdstip waarop hij zijn werkzaamheden staakt de leeftijd heeft bereikt waarop hij op grond van de gastlidstaat aanspraak kan maken op een ouderdomspensioen - kan een duurzaam verblijfsrecht genieten voordat de ononderbroken periode van vijf jaar verblijf is verstreken . Indien de wetgeving van de gastlidstaat aan bepaalde categorieen van zelfstandigen geen recht op ouderdomspensioen toekent, geldt de leeftijd van 60 jaar als leeftijdsvoorwaarde op grond waarvan aanspraak kan worden gemaakt op ouderdomspensioen (artikel 17, lid 1, onder a, richtlijn 2004/38) Een werknemer geniet ook een duurzaam verblijfsrecht voordat de ononderbroken periode van vijf jaar is verstreken wanneer hij zijn bezoldigde werkzaamheden staakt als gevolg van een vervroegde uittreding.

Om zich te kunnen beroepen op deze uitzonderingsgrond voor vervroegde uittreding en ouderdomspensioen moet de EU-burger wel aan twee cumulatieve vereisten voldoen. Ten eerste moet hij tenminste twaalf maanden werkzaam zijn geweest in de gastlidstaat en ten tweede moet hij drie jaar ononderbroken hebben verbleven in de gastlidstaat. EU-burgers kunnen niet worden vrijgesteld van deze twee cumulatieve vereisten (C-32/19, AT, punt 39 en 44,)

  • ECER-bericht - EU-Hof: geen soepeler eisen voor duurzaam verblijfsrecht gepensioneerde (20 februari 2020)

II. Blijvende arbeidsongeschiktheid

De werknemer of zelfstandige die zijn werkzaamheden staakt als gevolg van blijvende arbeidsongeschiktheid kan een duurzaam verblijfsrecht genieten voordat de ononderbroken periode van vijf jaar verblijf is verstreken. Voorwaarde is wel dat de werknemer of zelfstandige meer dan twee jaar ononderbroken in de gastlidstaat heeft verbleven. De verplichting van minstens twee jaar ononderbroken verblijf geldt niet wanneer de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte waardoor recht ontstaat op een uitkering die geheel of ten dele ten laste komt van een instelling in de gastlidstaat (artikel 17, lid 1, onder b, richtlijn 2004/38)

III. Woonplaats in de gastlidstaat

Het vereiste van vijf jaar ononderbroken verblijf geldt ook niet voor EU-burgers die drie jaar ononderbroken in de gastlidstaat hebben gewerkt en vervolgens zijn gaan werken in een andere EU-lidstaat, maar wel hun woning in de gastlidstaat hebben aangehouden. De EU-burger moet in beginsel wel dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeren naar de woning in de gastlidstaat (artikel 17, lid 1, onder c, richtlijn 2004/38). 

Naar boven

Familieleden van een EU-burger

Indien de EU-burger na een ononderbroken verblijf van vijf jaar of op basis van een van de uitzonderingen het duurzame verblijfsrecht geniet, genieten de familieleden van die EU-burger - ongeacht de nationaliteit - ook een duurzaam verblijfsrecht in de gastlidstaat (artikel 17, lid 3, richtlijn 2004/38). 

Wanneer de werknemer of zelfstandige komt te overlijden gedurende zijn beroepsleven en hij nog geen aanspraak kon maken op een duurzaam verblijfsrecht, kunnen de familieleden na het overlijden onder bepaalde omstandigheden toch aanspraak maken op een duurzaam verblijfsrecht. Dit is ten eerste het geval wanneer de EU-burger - die werknemer of zelfstandige was - op het tijdstip van zijn overlijden gedurende twee jaar ononderbroken in de gastlidstaat heeft verbleven. Ten tweede geldt dit wanneer het overlijden van de EU-burger het gevolg is geweest van een arbeidsongeval of een beroepsziekte. En tenslotte geldt dit ook wanneer de overlevende echtgenoot als gevolg van zijn of haar huwelijk met de EU-burger de nationaliteit van de gastlidstaat heeft verloren (artikel 17, lid 4, richtlijn 2004/38). 

Naar boven

Formaliteiten

De gastlidstaat verstrekt op verzoek van de EU-burger en na verificatie van de duur van het verblijf aan de EU-burger een document waaruit blijkt dat deze persoon het duurzame verblijfsrecht geniet. Dit document moet zo spoedig mogelijk door de bevoegde autoriteiten worden verstrekt (artikel 19, richtlijn 2004/38).

De gastlidstaat moet eveneens een duurzame verblijfskaart verstrekken aan familieleden van de EU-burger die de nationaliteit van een derde land hebben en die het duurzame verblijfsrecht genieten. Deze verblijfskaart moet binnen zes maanden nadat het familielid een aanvraag heeft ingediend worden verstrekt. De duurzame verblijfskaart van familieleden is om de tien jaar automatisch hernieuwbaar (artikel 20, lid 1, richtlijn 2004/38). Het aanvragen van een duurzame verblijfskaart vormt een verplichting voor het familielid. Niet-naleving van deze verplichting kan worden bestraft met evenredige en niet-discrimerende sancties (artikel 20, lid 2, tweede volzin, richtlijn 2004/38). Een verblijfsonderbreking in de gastlidstaat van maximaal twee jaar kan geen invloed hebben op de geldigheid van de duurzame verblijfskaart (artikel 20, lid 3, richtlijn 2004/38). 

Het bezit van een duurzame verblijfskaart toont op zichzelf aan dat de houder van die kaart de hoedanigheid van familielid van een EU-burger heeft (C-754/18, Ryanir, punten 53-54). Dergelijke houders van zo'n duurzame verblijfskaart zijn vrijgesteld van de visumplicht. Na het tonen van de duurzame verblijfskaart hoeven de autoriteiten geen verdere verificatie te verrichten om het familielid de toegang te verlenen tot het grondgebied van een lidstaat. De duurzame verblijfskaart toont immers al aan dat iemand een familielid van een EU-burger is en dat hij recht op binnenkomst in de gastlidstaat heeft (C-754/18, Ryanair, punten 49-51). 

  • ECER-bericht - EU-Hof: geen visum nodig voor familieleden van EU-burger met permanente verblijfsvergunning (25 juni 2020)\

Naar boven