Zoeken

Web content search

In deze notitie zijn de bestaande afspraken over de invulling van het roulerend EU-voorzitterschap binnen multilaterale organisaties onder elkaar gezet. De notitie kan gebruikt worden als leidraad voor efficiënt optreden als voorzitter en is gericht aan Haagse beleidsmedewerkers en collega’s op de PVEU en PV’s die actief betrokken zijn bij het werk van multilaterale organisaties en/of multilaterale onderhandelingen waar de EU-delegatie en het roulerend voorzitterschap een rol spelen.

1. Inleiding

De eerste helft van 2016 is Nederland voorzitter van de Raad van de Europese Unie. In sommige gevallen neemt Nederland het voorzitterschap van Luxemburg waar en treedt Nederland al vanaf 1 juli jl. op als voorzitter.

Doel van de notitie
Deze notitie markeert de rol en speelruimte van Nederland als roulerend EU-voorzitter in multilaterale organisaties en geeft een beknopt overzicht van het algemene beleid van de EU en Nederland op terrein van externe vertegenwoordiging. Deze notitie is enerzijds bedoeld voor Haagse beleidsmedewerkers en medewerkers van de PVEU die geconfronteerd worden met positiebepaling voor EU extern optreden. Anderzijds is de notitie bedoeld voor medewerkers op de PV’s (evenals ingevlogen medewerkers) die actief betrokken zijn bij onderhandelingen in multilaterale organisaties en/of multilaterale onderhandelingen waar EU-delegatie en het roulerend voorzitterschap een rol spelen.

Algemene uitgangspunten
Hoe de rolverdeling van het voorzitterschap en de EU-delegatie [1] bij een multilaterale organisatie wordt ingevuld is afhankelijk van de organisatiestructuur van de multilaterale organisatie, de status die de Unie heeft bij de desbetreffende organisatie en de bevoegdheden die de EU en de lidstaten op het relevante beleidsterrein hebben. De rolverdeling tussen het voorzitterschap en de EU-delegatie kan dus bij iedere multilaterale organisatie anders zijn. Hoe de bevoegdheidsverdeling ligt en welke rolverdeling daaruit voortvloeit, dient dus per geval beoordeeld te worden. Er is echter wel een aantal algemene uitgangspunten waaraan het roulerend voorzitterschap zich bij alle multilaterale organisaties en in het Brusselse voorbereidingstraject moet houden. Deze algemene uitgangspunten vloeien voort uit de EU-verdragen, o.a. uit het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4 lid 3 EU-Verdrag). Daarnaast heeft de Ministerraad in 2010 de Nederlandse uitgangspunten voor de externe vertegenwoordiging vastgesteld. Voorts is relevant de Kamerbrief van 28 januari 2015 over de inhoudelijke voorbereidingen Nederlands EU-voorzitterschap 2016 waarin de Nederlandse opvatting van de rol en speelruimte van het voorzitterschap is uitgewerkt.

Op basis van bovengenoemde uitgangspunten komt het voorzitterschap op het volgende neer: voorzitter is een honest broker, stelt zich terughoudend op, moet samenwerken met de EU delegaties, ook als die zich niet coöperatief opstellen, moet de rol van de EU-delegatie respecteren en moet zich houden aan de bevoegdheidsverdeling uit de Verdragen. Te allen tijde streeft het Nederlands voorzitterschap naar een slagvaardig en coherent en effectief optreden van de Unie en haar lidstaten.

Context: institutionele verhoudingen in beweging
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is er veel discussie over de externe vertegenwoordiging van de Unie, regelmatig met Hofzaken tot gevolg. Met name tussen de Raad en  lidstaten enerzijds en de Commissie of de Uniedelegaties anderzijds is er veelvuldig verschil van mening over de omvang van de respectievelijke bevoegdheden en de interpretatie van de verdragsbepalingen. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon heeft de Commissie een bewuste strategie gevolgd om die punten in een voor haar gunstige lijn door het Hof te laten beslechten. Die strategie van de Commissie is tot nu toe succesvol.

Leeswijzer
De EU-verdragen en bovengenoemde Nederlandse beleidsdocumenten vormen het kader van deze notitie en de bron van de algemene uitgangspunten. In deel 2 van deze notitie zijn deze algemene uitgangspunten verder uitgewerkt en vertaald naar de rol en speelruimte van het roulerend voorzitterschap bij multilaterale organisaties. Delen 3 (beleidskader voor extern optreden in de praktijk) en 4 (Nader juridisch kader voor extern optreden) zijn een toelichting op deel 2.

 

[1] De EU-actoren zijn, ieder op hun niveau, verantwoordelijk voor de externe vertegenwoordiging van de EU. De EU-actoren zijn: de Europese Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid (HV, Mw. Mogherini), en de Voorzitter van de Europese Raad (Dhr. Tusk). De HV wordt bijgestaan door de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en is tevens vicevoorzitter van de Commissie. De vertegenwoordiging van de EU in derde landen en bij multilaterale organisaties wordt gedaan door de EU-delegaties. EU-delegaties vormen een onderdeel van EDEO en vallen daarmee onder de verantwoordelijkheid van de HV. Bij een EU-delegatie kunnen zowel EDEO als Commissie ambtenaren geplaatst zijn.

2. Rol en speelruimte van het roulerend voorzitterschap

Leidende principes uit de kamerbrief van 28 januari 2015:

1. Voorzitterschap is honest broker: het roulerend EU-voorzitterschap heeft sinds het Verdrag van Lissabon vooral een dienende rol gekregen. De rol van het voorzitterschap is vooral die van een betrouwbare en efficiënte bemiddelaar die compromissen smeedt tussen de 28 lidstaten en tussen Raad, Commissie en Europees Parlement. Het dient voorkomen te worden dat het voorzitterschap door een deel van de lidstaten als partijdig wordt gezien, hetgeen de effectiviteit van de voorzitter niet ten goede zou komen.

2. Voorzitterschap is terughoudend: op gebied van externe vertegenwoordiging betekent dit dat Nederland tijdens het voorzitterschap, en in aanloop daar naar toe, terughoudend dient te zijn voor wat betreft het zichtbaar uitdragen van de Nederlandse prioriteiten. Dit geldt in de eerste plaats in Brussel wanneer EU-posities worden afgestemd. Het geldt evenzeer bij internationale organisaties wanneer lidstaten voor wat betreft hun autonome bevoegdheden de mogelijkheid hebben nog eigenstandig punten in te brengen. Het is de rol van de roulerend voorzitter om te vermijden dat de EU en de lidstaten conflicterende EU- en nationale standpunten uitdragen. Binnen deze context is er ruimte voor elk voorzitterschap om eigen accenten te plaatsen. De accenten van het Nederlandse voorzitterschap worden neergelegd in het voorzitterschapsprogramma dat in het laatste kwartaal van 2015 wordt afgerond.

 

Nederlandse uitgangspunten voor externe vertegenwoordiging vastgesteld door MR voorjaar 2010

3. Voorzitterschap streeft naar een slagvaardig, effectief en coherent optreden van Unie en LS: Algemeen Nederlands uitgangspunt voor externe vertegenwoordiging is dat de EU-Verdragen in alle gevallen leidend zijn. Het tweede algemeen uitgangspunt is dat Nederland streeft naar een slagvaardig, coherent en effectief optreden van de Unie en de lidstaten. (Zie 3. Beleidskader voor extern optreden in de praktijk)

Principes die voortvloeien uit het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4 lid 3 EU-Verdrag):

4. Voorzitterschap moet samenwerken: belangrijk is dat het voorzitterschap  en de vertegenwoordiging van de EU bij de internationale organisatie (EU-delegatie) te allen tijde nauw met elkaar samenwerken en dat dit in goed overleg gebeurt. De EU-lidstaten en EU-instellingen moeten in hun extern optreden de beginselen van loyale samenwerking en eenheid in de internationale vertegenwoordiging van de EU en haar lidstaten eerbiedigen.

5. Voorzitterschap streeft naar verzoening: de samenwerkingsverplichting geldt ook wanneer de EU-actor (HV/EDEO/EU-delegatie/Commissie) niet coöperatief is. Mocht die situatie zich voordoen dan is dit geen vrijbrief om als voorzitterschap een eigen koers te varen. De taakverdeling tussen het roulerend voorzitterschap en EDEO, Commissie en EU-delegatie op terrein van externe vertegenwoordiging is een onderwerp waar het voorzitterschap extra sensitief moet zijn, gezien de strategie van de Commissie om conflicten voor het EU-Hof uit te vechten. Wanneer Raad en Commissie inhoudelijk niet op een lijn kunnen komen is het de rol van voorzitter om de gemeenschappelijke positie van de Raad te vertegenwoordigen en tegelijkertijd te zorgen voor goede contacten en samenwerking met de EU-actoren.

Principes die voortvloeien uit de bevoegdheidsverdeling tussen EU en lidstaten:

6. Voorzitterschap moet bevoegdheidsverdeling respecteren: Als de EU exclusief bevoegd is en lid is van de desbetreffende internationale organisatie, is de algemene regel dat het standpunt wordt ingebracht door de EU-delegatie. Wanneer de EU niet exclusief bevoegd is voor wat betreft het gehele terrein zijn de lidstaten nog bevoegd om eigenstandig punten op te brengen mits deze het EU standpunt niet ondermijnen. Wanneer er consensus bestaat tussen de lidstaten over de in te nemen positie is het ofwel de EU-delegatie die namens de EU en haar lidstaten het standpunt inbrengt, ofwel het roulerend voorzitterschap die namens de lidstaten het standpunt inbrengt. Tevens kan er een rol zijn voor het roulerend voorzitterschap om het EU-standpunt in te brengen wanneer de EU geen (volledige) status heeft bij de desbetreffende organisatie. Het voorzitterschap kan daartoe, op voorstel van de Commissie of de HV,  worden gemachtigd. Positiebepaling van de Raad kan ook geschieden door het vaststellen van raadsconclusies. (Zie 4. Nader juridisch kader voor toelichting over bevoegdheden)

Principes die voortvloeien uit de general arrangements:

7. Voorzitterschap moet handelen o.b.v. de general arrangements: in 2011 zijn door de Raad algemene afspraken ( general arrangements) gemaakt over het afleggen van EU-verklaringen in multilaterale organisaties die zijn vastgesteld door de Raad (zie deel 3 van deze notitie). Gezien het gevoelige karakter van vertegenwoordiging en de mogelijke verwachtingen van derde partijen, is het van essentieel belang dat EU-verklaringen EU-intern worden voorbereid en zoveel mogelijk gebaseerd worden op consensus.

8. Voorzitterschap moet rol EU-delegatie respecteren: als algemene regel geldt dat de EU-delegatie in staat voor de lokale coördinatie. Deze formulering laat ruimte voor praktijkvormen waarbij de rolverdeling tussen EU-delegatie en roulerend voorzitterschap, binnen bestaande kaders, verschillend is ingevuld. Goede samenwerking tussen EU-delegatie en het roulerend voorzitterschap is bij lokale coördinatie essentieel. Het voorzitterschap en de EU-delegatie dienen de bestaande afspraken over de werkverdeling en burden-sharing te respecteren. Zoals bijvoorbeeld de praktische regelingen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de Voedsel- en landbouworganisatie (FAO). 

3. Beleidskader voor extern optreden in de praktijk

(Het beleidskader bevat een beknopt overzicht van het algemene beleid van de EU en Nederland op terrein van externe vertegenwoordiging. Dit beleid geldt vóór, tijdens en na het EU-voorzitterschap. Coherent optreden van NL als roulerend EU-voorzitter veronderstelt kennis van dit beleid.)

1. Het Verdrag van Lissabon stelt de EU in staat een coherente, alomvattende en uniforme externe vertegenwoordiging te realiseren. De EU-Verdragen voorzien in nauwe en loyale samenwerking tussen de lidstaten en de Unie. Deze uitgangspunten vormen de basis voor het beleid van de Unie en Nederland op het gebied van extern optreden.

2. Voor het Brusselse afstemmingstraject is in besluit 2009/908 neergelegd welke voorbereidende instanties van de Raad worden voorgezeten door het roulerend voorzitterschap en welke voorbereidende instanties worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van de HV.

3. De Raad heeft in 2011 general arrangements over het afleggen van EU-verklaringen in multilaterale organisaties vastgesteld. De general arrangements geven invulling aan de EU-verdragsbepalingen. Uit de general arrangements zijn de volgende vuistregels af te leiden:

  • Wanneer de EU exclusief bevoegd is, zal een EU-standpunt worden ingebracht door de EU (“namens de EU”);
  • Wanneer de EU en de lidstaten gezamenlijk bevoegd zijn, zal een gezamenlijk standpunt van de EU en haar lidstaten worden ingebracht door de EU (“namens de EU en haar lidstaten”).
  • Wanneer de EU en de lidstaten gezamenlijk bevoegd zijn, maar er geen gezamenlijk standpunt van de lidstaten en de EU tot stand is gekomen, bepaalt elke lidstaat voor zich wie er namens hem een standpunt inbrengt. Ook de EU kan namens de EU een standpunt inbrengen. Zowel de EU en de LS moeten wel rekening houden met het beginsel van loyale samenwerking. (Zie 4. Juridisch kader voor toelichting over bevoegdheden)
     

4. Bij sommige internationale organisaties is de EU volwaardig lid. Bij andere heeft de EU de status van waarnemer of soms helemaal geen status. Zelfs binnen één organisatie kan de status van de EU verschillen. Zo heeft de EU bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) de status van waarnemer met bijzondere rechten terwijl de Unie in sommige comités die onder de AVVN hangen de status heeft van volwaardig lid. Het kan dus voorkomen dat een vertegenwoordiger van de HV voorzitter is van de raadswerkgroep in Brussel die het EU-standpunt voorbereidt; en dat het vervolgens het roulerend voorzitterschap is die het EU-standpunt namens de EU en haar lidstaten uitdraagt in de desbetreffende multilaterale organisatie (bijvoorbeeld omdat de EU geen status heeft bij die organisatie). De omgekeerde situatie is ook mogelijk, de EU-delegatie voert het woord in de multilaterale organisatie namens de EU terwijl het roulerend voorzitterschap verantwoordelijk is voor het Brusselse traject.

5. De verplichting tot loyale samenwerking en de eerbiediging van de eenheid in de internationale vertegenwoordiging van de Unie verlangen dat alle partijen hun uiterste best doen om tot een gecoördineerd standpunt te komen. De beginselen vormen in de kern geen resultaatsverplichting, maar een inspanningsverplichting. Lidstaten moeten alle maatregelen treffen om de verplichtingen uit de Verdragen na te komen. Ook dienen de lidstaten zich te onthouden van alle maatregelen die de doelstellingen van de EU in gevaar brengen. Het niet eerbiedigen van deze beginselen kan leiden tot een zaak en veroordeling van het EU-Hof. De beginselen gelden niet alleen bij het formuleren van standpunten maar ook bij onderhandelingen over verdragen.

6. Voor totstandkoming van een EU-standpunt is instemming van de Raad (of een voorbereidende instantie daarvan) vereist. Wanneer de Raad heeft ingestemd met een EU-standpunt, is het mogelijk om bij het fine-tunen van het standpunt een rol in te bouwen voor de PV’s van de lidstaten en de EU-delegatie bij de desbetreffende internationale organisatie. Deze kunnen echter de inhoud en strekking van het EU-standpunt niet wijzigen. Wel kan, zolang besluitvorming over EU-standpunten maar in de Raad (of een voorbereidende instantie daarvan) geschiedt, een zogenaamde ‘local Exchange of Views Meeting’ in het proces worden ingebouwd.

7. Bij sommige multilaterale organisaties wordt in verband met de grote hoeveelheid werk gebruik gemaakt van burden-sharing waarbij een of meerdere EU-lidstaten een gedeelte van de werkzaamheden van de EU-delegatie uitvoeren namens de Unie. Het voorzitterschap heeft geen specifieke rol bij burden-sharing, tenzij het roulerend voorzitterschap door de EU-delegatie wordt gevraagd om bepaalde werkzaamheden namens de Unie uit te voeren.

8. De Nederlandse uitgangspunten voor de externe vertegenwoordiging zijn door de Ministerraad vastgesteld in het voorjaar van 2010. De uitgangspunten gelden voor de vraag wie de Unie en de lidstaten zou moeten vertegenwoordigen in internationale organisaties en bij internationale onderhandelingen. Het gaat hierbij om internationale organisaties waarbij de EU een delegatie heeft, waarvan alle lidstaten lid zijn en die opereren op het terrein waar naast de lidstaten ook de EU bevoegdheden heeft.

9. Algemeen uitgangspunt is dat de EU-Verdragen in alle gevallen leidend zijn. Dit betekent onder meer dat op het terrein van het GBVB de voorzitter van de Europese Raad op zijn niveau, en de Hoge Vertegenwoordiger (en de Uniedelegaties) op hun niveau verantwoordelijk zijn. De Commissie en de EU-delegaties zorgen op de andere terreinen voor de externe vertegenwoordiging van de Unie voor zover het een bevoegdheid van de EU betreft. De lidstaten behouden de keuze of en door wie zij zich laten vertegenwoordigen voor aangelegenheden die tot hun eigen bevoegdheden moeten worden gerekend.

10. Het tweede algemene uitgangspunt is dat Nederland streeft naar een slagvaardig en coherent optreden van de Unie en de lidstaten. Dit impliceert dat Nederland zoveel mogelijk gezamenlijk met de EU-partners zal optrekken waarbij steeds bekeken moet worden op welke wijze de EU en de lidstaten het meest effectief zouden kunnen optreden. Nederland levert binnen de EU een inspanningsverplichting dat de EU in de wereld zo veel mogelijk met één geluid spreekt.

4. Nader juridisch kader voor extern optreden

Algemeen Nederlands uitgangspunt is dat bij de externe vertegenwoordiging van de EU en haar lidstaten de EU-Verdragen leidend zijn. In de 'Vuistregels voor extern optreden van de EU en haar lidstaten' (zie gerelateerde documenten onderaan deze pagina) is het juridisch kader uitgewerkt ( zie ECER website). Hieronder vindt u een samenvatting van deze vuistregels.

Ten behoeve van een gedegen voorbereiding op het voorzitterschap is het van belang dat voorzitters van raadswerkgroepen en ondersteuners een globaal inzicht hebben van de bevoegdheidsverdeling tussen EU en lidstaten en kennis hebben van de besluitvormingsprocedures waarover de desbetreffende raadswerkgroep vergadert.

Zoals ook in de inleiding is aangegeven is er veel discussie tussen lidstaten en Commissie over de bevoegdheidsverdeling. Het is van belang hier tijdens onderhandelingen alert op te zijn.

4.1 Bevoegdheden

1. De EU kan slechts bevoegdheden uitoefenen die aan haar zijn toegekend in de verdragen. Het hangt van de aard van de bevoegdheid af of de EU op het bewuste gebied maatregelen kan vaststellen en of de lidstaten daarnaast ook nog een bevoegdheid hebben om regelgevend op te treden.

2. Als de EU exclusief bevoegd is, is alleen de EU aan zet. Het is een lidstaat dan niet toegestaan zelfstandig op dat terrein op te treden. Dit betekent o.a. dat als een onderwerp binnen de exclusieve bevoegdheid van de EU valt:

  • Alleen namens de EU verdragsonderhandelingen worden gevoerd;
  • Alleen namens de EU standpunten worden ingenomen in internationale fora.


3. De EU is exclusief bevoegd om extern op te treden als:

a) de Unie een exclusieve bevoegdheid heeft, dit volgt uit het EU-werkingsverdrag.

b) wanneer EU-wetgeving (verordening, richtlijn of besluit) voorziet in extern EU-optreden;

c) wanneer een optreden op internationaal niveau interne EU-regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzingen.
d) wanneer extern EU-optreden noodzakelijk is om een interne bevoegdheid van de EU adequaat te kunnen uitoefenen.

4. Naast exclusieve bevoegdheden kent de EU gedeelde, ondersteunende en parallelle bevoegdheden. Ten aanzien van gedeelde en ondersteunende bevoegdheden is het van belang dat deze exclusief kunnen worden. Wanneer de EU zijn bevoegdheid uitoefent door interne maatregelen vast te stellen wordt de EU voor dat specifieke terrein exclusief bevoegd.

5. EU en de lidstaten zijn gezamenlijk bevoegd om extern op te treden als het externe optreden meer omvat dan de onderwerpen waarop de EU exclusief bevoegd is. De EU-lidstaten zijn dan altijd medebevoegd om extern op te treden. Wanneer de LS medebevoegd zijn, kunnen de EU en de LS een gemengd akkoord sluiten met een derde land of internationale organisatie of een gezamenlijk standpunt inbrengen in een internationaal forum.

6. Als de EU geen bevoegdheid heeft blijven de EU lidstaten zelfstandig bevoegd om extern op te treden. Dit biedt echter geen vrijbrief. De lidstaten en de instellingen moeten in hun extern optreden het beginsel van loyale samenwerking in acht nemen en de door het EU-Hof vereiste eenheid in de internationale vertegenwoordiging van de Unie eerbiedigen.

7. Over eerbiediging van deze beginselen dient niet lichtvaardig te worden gedacht. De Commissie heeft in het verleden laten zien dat zij zaken bij het EU-Hof start tegen lidstaten die deze beginselen naar haar mening niet/onvoldoende hebben gerespecteerd. Het EU-Hof heeft lidstaten in eerdere zaken ook veroordeeld.

4.2 Inbrengen van standpunten in internationale fora

8. Of de EU bevoegd is om namens de Unie een standpunt in te brengen in een internationaal forum hangt allereerst af van de vraag of de EU bevoegd is op het terrein waarover het standpunt moet worden ingenomen. Daarnaast is van belang of het internationale forum zelf de mogelijkheid biedt dat de EU een standpunt inbrengt. Of dat kan hangt af van de status die de Unie heeft bij de desbetreffende organisatie.

9. Wanneer de EU zijn externe bevoegdheden niet/deels kan uitoefenen, kan de EU het roulerend voorzitterschap, een andere EU-lidstaat of de lidstaten tezamen machtigen om haar bevoegdheden (deels) uit te oefenen. De lidstaten handelen dan niet naast maar namens de EU en dus als hoeder van het belang van de Unie. Een Raadsbesluit is nodig om het roterend voorzitterschap, een andere EU-lidstaat of de lidstaten tezamen te machtigen om namens de EU op te treden. Het beginsel van loyale samenwerking verplicht er toe dat de lidstaten zich inzetten om te verwezenlijken dat de EU zijn bevoegdheden op internationaal niveau kan uitoefenen.
 

10. In het kader van het inbrengen van standpunten in een internationaal forum betekent het beginsel van loyale samenwerking onder meer het volgende:

  • Indien de lidstaten naast de EU bevoegd zijn t.a.v. een bepaald beleidsterrein, alle partijen hun uiterste best moeten doen om tot een gezamenlijk standpunt te komen.
  • Dit betekent echter niet dat de lidstaten, voor wat betreft hun eigen bevoegdheden, verplicht zijn een bepaald standpunt in te nemen. Het beginsel van loyale samenwerking vormt immers geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting.
  • Wel dienen de lidstaten zich te onthouden van ieder optreden dat de toepassing van het EU-recht kan ondermijnen.
  • Indien de EU en de lidstaten niet tot een gezamenlijk standpunt komen, dient een lidstaat vooraf in EU-verband te melden dat hij een afwijkend standpunt zal inbrengen.
     

11. De general arrangements over het afleggen van EU-verklaringen in multilaterale organisaties die in 2011 door de Raad zijn vastgesteld zijn in deel 2 nader toegelicht.

4.3 Onderhandelingen over internationale overeenkomsten
 

12. De EU kan EU-only akkoorden of gemengde akkoorden sluiten. Een EU-only akkoord is een akkoord tussen de EU enerzijds en een derde land of internationale organisatie anderzijds. De lidstaten zijn geen partij bij een EU-only akkoord. Een gemengd akkoord is een internationale overeenkomst tussen de EU en één of meerdere LS enerzijds en een derde land of een internationale organisatie anderzijds.

13. Enkel als de EU exclusief bevoegd is op alle onderdelen van de te sluiten overeenkomst, moet een EU-only akkoord worden gesloten. De LS kunnen bij een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten echter besluiten in te stemmen met een EU-only akkoord. Deze mogelijkheid geniet over het algemeen de voorkeur van de Europese Commissie. Indien de lidstaten hier niet toe besluiten, hetgeen in de praktijk vaak het geval is, zal een gemengd akkoord worden gesloten. Een gemengd akkoord vereist de instemming van de lidstaten volgens de (grond)wettelijke regels van die lidstaat naast een besluit van de Raad.

14. Bij een EU-only akkoord worden de onderhandelingen gevoerd door de EU-onderhandelaar. De Europese Commissie of, wanneer de onderhandelingen GBVB betreffen, de HV doen de aanbeveling aan de Raad om gemachtigd te worden tot het onderhandelen over, het tekenen of het sluiten van de overeenkomst. Naar aanleiding van deze aanbeveling stelt de Raad een besluit vast tot opening van de onderhandelingen en tot aanwijzing van de onderhandelaar. In dit besluit kan de Raad ook onderhandelingsrichtsnoeren vastleggen waar de onderhandelaar aan gebonden is. Tevens kan de Raad een begeleidingscomité instellen. Met dit comité dient de onderhandelaar te overleggen. In de praktijk vormt de bestaande EU-raadswerkgroep vaak het comité.

15. Wanneer wordt onderhandeld over een gemengd akkoord kunnen de lidstaten zelf kiezen hoe zij zich naast de EU laten vertegenwoordigen. De Raad is niet bevoegd hierover te besluiten. Zo kunnen de lidstaten ervoor kiezen zelf aanwezig te zijn en deel te nemen aan de onderhandelingen. Soms laten de betrokken lidstaten zich gezamenlijk vertegenwoordigen door het roterend voorzitterschap. Als alternatief kunnen zij ook de Commissie of de HV machtigen namens hen te onderhandelen. Zo is de Commissie bijvoorbeeld gemachtigd om namens de lidstaten te onderhandelen over die bepalingen van de Kaderovereenkomst met Armenië die zien op lidstaatbevoegdheden.

 

16. Ook bij de onderhandelingen over verdragen geldt altijd het beginsel van loyale samenwerking en het beginsel van eenheid in internationaal optreden van de EU en haar lidstaten. Als er bijvoorbeeld verschillende onderhandelaars zijn aangesteld (bijv. Commissie en roterend voorzitterschap) zullen ze in de onderhandelingen nauw moeten samenwerken.

Vragen?

Vragen?

De praktische toepassing van de Europeesrechtelijke regels is afhankelijk van internationaal recht en plaatselijke mores. Voor advisering in concrete gevallen kunt u terecht bij de juristen op uw vakdepartement en/of bij BZ/DJZ/ER ( DJZ/ER@minbuza.nl)

Voor praktische toepassing van het algemeen beleidskader kunt u terecht bij de Directie Integratie Europa BZ/DIE ( DIE@minbuza.nl)

Vragen vanuit de posten over het EU-voorzitterschap kunnen gericht worden aan de projectgroep EU-voorzitterschap BZ ( EU16BZ@minbuza.nl)