C-067/24 Amozov
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 1 april 2024 Schriftelijke opmerkingen: 18 mei 2024
Trefwoorden: alimentatie; bevoegdheidsverdeling
Onderwerp: Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen: overweging 15, artikel 3, onder a) en d), en artikel 5.
Feiten:
Het voorwerp van het hoofdgeding is de vordering van ‘R.K.’ tegen zijn ex-echtgenote en zijn kinderen. De vordering strekt ertoe om de door de rechter vastgestelde onderhoudsplichten te wijzigen. R.K. heeft de Bulgaarse nationaliteit en is door de rechter in Canada veroordeeld tot het betalen van alimentatie aan zijn ex-vrouw en twee kinderen. Zijn ex-vrouw heeft de Canadese nationaliteit, en hun kinderen hebben zowel de Bulgaarse als de Canadese nationaliteit. De Bulgaarse rechter, bij wie de vordering is ingesteld, heeft gesteld dat het geen bevoegdheid heeft in de zaak, op grond van overweging 15 van verordening 4/2009. Tegen deze beslissing heeft R.K. een hogere voorziening ingesteld.
Overweging:
De verwijzende rechter stelt verschillende vragen over zijn bevoegdheid in deze zaak. Het is hem niet duidelijk of de rechter terecht overweging 15 heeft genomen als grond voor de uitsluiting van de toepassing van de verordening tussen personen die op het grondgebied van een lidstaat van de Unie verblijven en personen die daar niet verblijven. Tevens wil de verwijzende rechter weten hoe het begrip ‘onderhoudsvorderingen’ van artikelen 3 en 8 uitgelegd dient te worden. Het is hem niet duidelijk of dit ook de vorderingen tot wijziging van een onderhoudsuitkering door verlaging daarvan omvat. Deze vraag speelt op vanwege het feit dat volgens de overwegingen de verordening onderhoudsgerechtigden beschermt en niet onderhoudsplichtigen. Vervolgens wil de verwijzende rechter duidelijkheid over het begrip ‘gemeenschappelijke nationaliteit’ van artikel 6, met name of een dubbele nationaliteit hier onder valt.
Prejudiciële vragen:
1. Moet overweging 15 van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen aldus worden uitgelegd dat deze overweging niet in de weg staat aan nationale rechtspraak volgens welke de internationale bevoegdheid van de rechterlijke instanties om kennis te nemen van onderhoudsvorderingen ten behoeve van personen die hun gewone verblijfplaats in een derde staat (in casu Canada) hebben, wordt bepaald door het nationale recht en niet door de verordening?
2. Moeten de artikelen 3 en 8 van verordening (EG) nr. 4/2009 aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan nationale rechtspraak volgens welke het begrip „onderhoudsvordering” geen vorderingen tot verlaging van onderhoudsuitkeringen omvat en de artikelen 3 tot en met 6 van de verordening enkel van toepassing zijn op vorderingen tot toekenning van onderhoudsuitkeringen?
3. Moet artikel 6 van verordening (EG) nr. 4/2009 aldus worden uitgelegd dat het begrip „gemeenschappelijke nationaliteit” ook betrekking heeft op situaties waarin een of meer partijen een dubbele nationaliteit hebben, of heeft het alleen betrekking op gevallen waarin de nationaliteiten volledig identiek zijn?
4. Moet artikel 7 van verordening (EG) nr. 4/2009 aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan de erkenning dat zich een „uitzonderingsgeval” voordoet wanneer de onderhoudsplichtige een vordering tot verlaging van de onderhoudsuitkeringen instelt en de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats in een derde land heeft en geen andere band met de Europese Unie heeft dan zijn nationaliteit?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-400/13 en C-408/13 Sanders; C-468/18 R tegen P
Specifiek beleidsterrein: