C-086/20 Vinařství U Kapličky

Contentverzamelaar

C-086/20 Vinařství U Kapličky

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     4 mei 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     20 juni 2020

Trefwoorden : landbouwproducten, oenologische procedés, wijnsector

Onderwerp :

•          Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad.

•          Verordening (EG) nr. 555/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, wat betreft de steunprogramma's, de handel met derde landen, het productiepotentieel en de controles in de wijnsector

 

Feiten:

Bij besluit van de Tsjechische overheidsinspectie voor landbouwproducten en levensmiddelen van 14-01-2016 (primair besluit) is verzoekster schuldig bevonden aan administratieve overtredingen in de zin van § 39, lid 1, onder ff), van wet nr. 321/2004 op de wijnbouw en de wijnbereiding. Verzoekster zou uit Moldavië afkomstige wijnen in de handel hebben gebracht waarop ongeoorloofde oenologische procedés zijn toegepast, wat in strijd is met artikel 80, lid 2, onder a), van verordening 1308/2013. In een aantal gevallen zou verzoekster zich ook schuldig hebben gemaakt aan schending van artikel 80, lid 2, onder c), van verordening 1308/2013, volgens welke bepaling dergelijke producten niet in de Unie in de handel mogen worden gebracht indien zij niet in overeenstemming zijn met de in bijlage VIII vastgestelde voorschriften. Verzoekster heeft dit besluit aangevochten door middel van een beroep. Zij is van mening dat zij is vrijgesteld van aansprakelijkheid, aangezien de ingevoerde wijn vergezeld ging van documenten V I 1 die door de Moldavische autoriteiten zijn afgegeven krachtens verordening 555/2008. De wijn is dus gecontroleerd door een door de EU erkende overheidsinstantie. Om die reden heeft verzoekster in de administratieve procedure met betrekking tot de verschillende gecontroleerde wijnen verzocht de genoemde documenten V I 1 als bewijs te aanvaarden. De wederpartij in de administratieve procedure heeft de documenten V I 1 niet als bewijs aanvaard. Zij heeft namelijk geconcludeerd dat het beroep daarop (zonder dat verzoekster de geleverde partij wijn in een laboratorium heeft laten onderzoeken) niet kan volstaan om zich van aansprakelijkheid voor de haar verweten administratieve overtredingen te bevrijden. De rechter in eerste aanleg is er van uitgegaan dat er, vanwege het ontbreken van ondubbelzinnige feitelijke bevindingen in het administratieve dossier, geen beslissing kon worden gegeven. Vervolgens heeft de hoogste bestuursrechter naar aanleiding van het door de wederpartij ingestelde cassatieberoep, de beslissing van de rechter in eerste aanleg vernietigd en vastgesteld dat het overleggen van een document V I 1 niet volstaat om verzoekster van aansprakelijkheid vrij te stellen. Het grondwettelijk hof heeft beide beslissingen nietig verklaard en een schending vastgesteld van verzoeksters recht op een eerlijk proces als gevolg van het feit dat de hoogste bestuursrechter zich heeft uitgesproken tegen de rechtsopvattingen van de rechter in eerste aanleg met betrekking tot de bindende kracht van het certificaat dat deel uitmaakt van het document V I 1, dat een Unierechtelijk instrument is, ook al kon de hoogste bestuursrechter dit volgens het grondwettelijk hof pas doen nadat het Hof om een prejudiciële beslissing was verzocht.

 

Overweging:

De essentie van de middelen waarop de gestelde prejudiciële vragen betrekking hebben, is de uitlegging en de toepassing van de nationale exoneratieregeling. De bevindingen van het grondwettelijk hof, die voor de verwijzende rechter bindend zijn, zijn evenwel tot op zekere hoogte afhankelijk van het correcte antwoord op de vraag naar de aard van het document V I 1, dat wordt afgegeven in overeenstemming met verordening nr. 555/2008. Wat de aard van dit document betreft, is de verwijzende rechter voornemens bij zijn oorspronkelijk geformuleerde juridische standpunt te blijven en, voor zover nodig, dit standpunt te verduidelijken in het licht van de uitspraak van het grondwettelijk hof. Indien het document V I 1 in beginsel slechts het karakter van een administratieve formaliteit voor de invoer van wijn heeft en de wijnhandelaar daaruit geen conclusies over de kwaliteit van de wijn  kan trekken, zou het namelijk niet nodig zijn om in de betreffende administratieve procedure om overlegging van specifieke documenten V I 1 te verzoeken. Indien het document V I 1 evenwel geen louter administratieve formaliteit is, geldt de ondubbelzinnige opvatting van het grondwettelijk hof dat de verkrijging van een dergelijk document verzoekster mogelijk heeft vrijgesteld van aansprakelijkheid en dat de bestuursorganen derhalve de specifieke feiten van de zaak hadden moeten onderzoeken en beoordelen om vast te stellen of verzoekster zich al dan niet daadwerkelijk van aansprakelijkheid voor de administratieve overtreding heeft bevrijd. Bijgevolg zou het administratieve besluit nietig moeten worden verklaard. Daarnaast houdt de mogelijkheid van exoneratie indirect ook verband met de tenuitvoerlegging van de Unierechtelijke bepalingen inzake de oenologische procedés, en meer bepaald met de tenuitvoerlegging van artikel 80, lid 2, van verordening 1308/2013. Mede om deze reden acht de verwijzende rechter het aangewezen dat het Hof niet alleen de mogelijkheid krijgt zich uit te spreken over de aard van het document V I 1, maar tevens de mogelijkheid krijgt om uitgebreid en in een ruimere samenhang in te gaan op de rechtsopvatting van de verwijzende rechter betreffende de toepassing van het nationale recht.

 

Prejudiciële vragen:

1) Is het document V I 1, dat wordt afgegeven krachtens verordening (EG) nr. 555/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, wat betreft de steunprogramma’s, de handel met derde landen, het productiepotentieel en de controles in de wijnsector en dat een certificaat van een erkende instantie van het derde land omvat waarin wordt bevestigd dat het product is bereid overeenkomstig oenologische procedés die zijn aanbevolen en gepubliceerd door de OIV [Internationale Organisatie voor Wijnbouw en Wijnbereiding] of zijn toegestaan door de Gemeenschap, slechts een administratieve voorwaarde voor de invoer van wijn op het grondgebied van de Europese Unie?

2) Verzet het Unierecht zich tegen een regel van nationaal recht krachtens welke een persoon die handelt in uit Moldavië ingevoerde wijn zich kan bevrijden van aansprakelijkheid voor een administratieve overtreding die verband houdt met het in de handel brengen van wijn waarop oenologische procedés zijn toegepast die niet zijn toegestaan in de Europese Unie, indien de nationale autoriteiten het vermoeden dat de wijn is geproduceerd overeenkomstig door de Europese Unie toegestane oenologische procedés jegens deze persoon niet hebben weerlegd, zodat deze persoon van dit vermoeden kon uitgaan in het licht van het document V I 1 dat door de Moldavische autoriteiten is afgegeven krachtens verordening (EG) nr. 555/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, wat betreft de steunprogramma’s, de handel met derde landen, het productiepotentieel en de controles in de wijnsector?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: LNV

Gerelateerde documenten