C-087/20 Hauptzollamt B
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 29 april 2020 Schriftelijke opmerkingen: 15 juni 2020
Trefwoorden : invoervergunning, vrijstellingsdrempel, vrijgestelde hoeveelheid
Onderwerp :
• Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer
• Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer.
Feiten:
In december 2015 is verzoekster via het douanekantoor luchthaven van Hauptzollamt (verweerder) naar het douanegebied van de Unie gereisd, waarbij zij de uitgang “Niets aan te geven” gebruikte. Verzoekster had zes blikken kaviaar bij zich van elk 50 g. Verweerder heeft de kaviaar in beslag genomen wegens het ontbreken van een vergunning overeenkomstig paragraaf 51, lid 2, van het Bundesnaturschutzgesetz (natuurbeschermingswet). De belastingrechter in eerste aanleg (Het Finanzgericht) heeft geoordeeld dat kaviaar valt onder bijlage B van verordening 338/97. Voor invoer van kaviaar is dan ook een invoeringsvergunning vereist. Echter volgt uit artikel 57, lid 5 van verordening 865/2006 een vrijstellingsregeling op grond waarvan geen vergunningsplicht geldt voor kwantitatief beperkte niet-commerciële invoer. Verzoekster mocht volgens het Finanzgericht derhalve twee van de zes blikken zonder vergunning invoeren, gezien zij deze niet voor commerciële doeleinden wenste te gebruiken, maar aan haar kinderen cadeau wenste te doen. Het was dan ook niet gerechtvaardigd om deze beperkte vrijgestelde hoeveelheid bij een overschrijding van de hoeveelheid volledig uit te sluiten wanneer in de omstandigheden van het geding geen aanleiding bestaat voor het vermoeden dat het om commerciële invoer gaat. Volgens het Finnzgericht was de inbeslagname van twee van de zes in beslag genomen blikken dus onrechtmatig. Tegen dit vonnis heeft verweerder beroep ingesteld. Hij was van mening dat bij een overschrijding van de in artikel 57, lid 5 verordening genoemde hoeveelheid de in totaal binnengebrachte hoeveelheid van kaviaar wegens het ontbreken van een invoervergunning in beslag moet worden genomen.
Overweging:
Volgens verwijzende rechter is de juridische beoordeling van het geding vanuit Unierechtelijk oogpunt onzeker. De beoordeling hangt af van de vraag of het bij de in artikel 57, lid 5, onder a) van verordening 865/2006 genoemde hoeveelheid om een vrijstellingsdrempel of om een vrijgestelde hoeveelheid gaat. Zou het om een vrijstellingsdrempel gaan, dan zou de gehele binnengebrachte hoeveelheid terecht in beslag zijn genomen. Gaat het echter om een vrijgestelde hoeveelheid, dan had verzoekster de twee blikken kaviaar mogen houden. Voor een vrijstellingsdrempel pleiten ten eerste doelstellingen van de CITES-overeenkomst alsook verordeningen 338/97 en 865/2006, die strekken tot bescherming van bedreigde dier- en planten soorten, aangezien door middel van een vrijstellingsdrempel de inachtneming van de voorschriften eenvoudig en doeltreffend kunnen worden gehandhaafd. Bij de invoer kan dan immers zonder verdere bewijsgaring worden beslist of de goederen mogen worden gehouden. Ten tweede kan een strikte uitlegging ook volgen uit artikel 57, lid 5, onder a) verordening 865/2006, gezien niet bepaald is dat een binnengebrachte hoeveelheid die de toegestane hoeveelheid van 125 g kaviaar overschrijdt, door de betaling van een heffing kan worden gecompenseerd. In het geval van en vrijstellingsdrempel zou het voor degene die een hoeveelheid van meer dan 125 g kaviaar invoert, bij voorbaat uitgesloten zijn om op zijn minst een gedeeltelijke hoeveelheid zonder overlegging van de vereiste documenten te mogen houden. Het is echter ook niet onmogelijk om artikel 57, lid 5, onder a) van verordening 865/2006 uit te leggen als dat het om een vrijgestelde hoeveelheid gaat. Noch uit de bewoordingen van de bepaling, noch uit de resoluties 12.7 en 13.7 CoP kan ondubbelzinnig worden afgeleid dat een invoer van kaviaar automatisch in zijn geheel onderworpen is aan de verplichting om documenten over te leggen als de hoeveelheid van 125 g wordt overschreden. Artikel 57, lid 5, onder a) verordening nr. 865/2006 zou tevens bij uitlegging als vrijstellingsdrempel een sanctiekarakter krijgen, terwijl uit de bewoordingen van de bepaling niet blijkt dat dit wordt beoogd. Daarnaast blijkt uit de bepaling dat de invoer tot maximaal 125 g kaviaar blijkbaar niet als bezwaarlijk wordt beschouwd voor het voortbestaan van steurachtigen. Naast bovenstaande vraag speelt nog de vraag of als cadeau meegenomen goederen als persoonlijke bezittingen of huisraad kunnen worden behandeld. Volgens de verwijzende rechter kan een binnengebracht specimen ook tot de persoonlijke bezittingen worden gerekend wanneer de importeur het na de invoer aan andere personen cadeau wenst te doen.
Prejudiciële vragen:
1) Dient artikel 57, lid 5, onder a), van verordening nr. 865/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2015/870, aldus te worden uitgelegd dat een importeur die een totale hoeveelheid van meer dan 125 gram (g) kaviaar van steursoorten (Acipenseriformes spp.) in individueel gemerkte recipiënten bij zich heeft en daarvoor noch een (weder)uitvoerdocument noch een invoervergunning overlegt, een hoeveelheid van maximaal 125 g kaviaar mag houden voor zover de invoer niet een van de in artikel 57, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 865/2006 genoemde doelen dient? Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:
2) Behoren in het douanegebied van de Unie binnengebrachte specimens ook tot de persoonlijke bezittingen en huisraad in de zin van artikel 7, punt 3, van verordening nr. 338/97 wanneer de importeur op het moment van het binnenbrengen van die specimens verklaart dat hij ze na invoer aan andere personen cadeau wenst te doen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-7/08)
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal, LNV